Hij wist dat het een kort rapport zou worden. Geen spoor. Verdwenen. Ze konden overal zijn. En dat het antwoord op al de vragen die ze zouden krijgen moest zijn: iedere dag verdwijnen er mensen in Congo. Ook als zij het vroeg, de vrouw met de turkooizen ogen. Omdat dat het simpelst voor hen zou zijn. Geen lijk, geen intern onderzoek dat routine was als politiemensen een schot losten. Geen pijnlijk internationaal incident. Niet geseponeerd, in elk geval niet officieel, maar het zoeken naar Leike zou alleen voor de vorm doorgaan. Lene Galtung zou als vermist worden opgegeven. Ze had geen vliegticket naar Congo gehad en ze was niet geregistreerd door de immigratiedienst van Congo. Het was beter zo, zou Hagen zeggen. Voor alle partijen. In elk geval voor de partijen die ertoe deden.
En de vrouw met de turkooizen ogen zou knikken. Accepteren wat hij vertelde. Maar het misschien toch weten, als ze luisterde naar wat hij niet zei. Ze kon kiezen. Kiezen of ze wilde horen dat haar dochter dood was. Dat hij gericht had tussen Lenes ogen in plaats van wat hij dacht: iets meer naar rechts. Maar niet te veel naar rechts, want dan zou hij zijn collega raken, de vrouw met wie hij aan deze klus werkte. Ze kon kiezen tussen dat of een leugen die de geluidsgolven voor zich uit schoof, die hoop gaven in plaats van een graf.
Ze moesten in Kampala overstappen.
Ze zaten elk op een plastic stoeltje bij de gate en keken naar de vliegtuigen die landden en vertrokken totdat Kaja in slaap viel en met haar hoofd tegen Harry’s schouder aan zakte.
Ze werd weer wakker omdat er iets was gebeurd. Ze wist niet wat, maar er was iets veranderd. De temperatuur in de ruimte. Het ritme van Harry’s hartslag. Of de trekken van zijn bleke, wakkere gezicht. Ze zag dat hij net zijn mobieltje in zijn jaszak liet glijden.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
‘Dat was het Rikshospital,’ zei Harry en zijn blik liet haar los, gleed verder, verdween uit de grote ramen, naar de horizon van betonplaten en de lichtblauwe hemel.
‘Hij is dood.’
deel x
Hoofdstuk 91
Afscheid
Het regende op de begrafenis van Olav Hole. De opkomst was zoals Harry had verwacht: niet zo hoog als tijdens mama’s begrafenis, maar ook niet pijnlijk laag.
Na de dienst stonden Harry en Søs voor de kerk en namen ze de condoleances in ontvangst van oude familieleden van wie ze nog nooit hadden gehoord, van oude collega’s die ze nog nooit hadden gezien en van oude buren van wie ze de naam kenden, maar niet het gezicht herkenden. De enigen die er niet uitzagen alsof ze binnenkort aan de beurt waren, waren Harry’s collega’s van de politie: Gunnar Hagen, Beate Lønn, Kaja Solness en Bjørn Holm. Øystein Eikeland zag er absoluut uit als iemand die op het punt stond afscheid van het leven te nemen, maar dat kwam omdat hij stevig had gedronken. Hij deed de groeten van Tresko, die niet kon komen, maar op deze manier zijn condoleances over wilde brengen. Harry zocht naar de twee mensen die op de achterste bank hadden gezeten, maar ze waren kennelijk vertrokken voordat de kist naar buiten was gedragen.
Harry nodigde de mensen uit voor smørrebrød en bier bij Schrøder. De weinige mensen die daarop ingingen hadden veel te zeggen over de ongewoon vroege lente, maar weinig over Olav Hole. Harry dronk zijn appelsap op, legde uit dat hij een afspraak had, bedankte voor hun komst en vertrok.
Hij hield een taxi aan en gaf een adres in Holmenkollen op aan de chauffeur.
In deze wijk, die hoger lag dan de rest van Oslo, zag hij nog sneeuw op de heggen liggen.
Toen Harry de oprit van de zwart gebeitste houten villa op liep, klopte zijn hart in zijn keel. En dat klopte nog luider toen hij voor de bekende deur stond, aanbelde en voetstappen dichterbij hoorde komen. Ook bekende.