‘Als de hut verstopt moest worden, moet die een eind van de doorgaande routes liggen. Op een verlaten plek zonder paden. Zei jij “staaldraad”?’
‘Ja, ik kan wel raden waarom. Als de mensen uit Bergen hutten bouwen op de winderigste plekken, dan gebruiken ze vaak staaldraad om de hut te verankeren.’
‘Dus de hut van Leike moet op een winderige, verlaten plek liggen en hij moet daar bouwmateriaal voor dertigduizend kronen heen brengen. Dat moet minstens een paar ton hebben gewogen. Hoe doe je dat als het zomer is en er ligt geen sneeuw zodat je geen gebruik kunt maken van een sneeuwscooter?’
‘Paard? Jeep?’
‘Door rivieren, moerassen, over de bergen? Nog een poging.’
‘Ik heb geen idee.’
‘Maar ik wel. Ik heb er een foto van gezien. We spreken elkaar nog.’
‘Wacht.’
‘Ja?’
‘Je had me gevraagd het doen en laten van Utmo in zijn laatste dagen te onderzoeken. Er zijn niet veel registraties van hem in de elektronische wereld, maar hij heeft in elk geval een beetje gebeld. Een van de laatste telefoontjes was naar Aslak Krongli. Kennelijk heeft hij alleen het antwoordapparaat gekregen. Het allerlaatste gesprek met zijn telefoon was naar de sas. Ik heb het gecontroleerd in hun reserveringssysteem. Hij had een ticket geboekt naar Kopenhagen.’
‘Hm. Hij leek me geen type dat veel reisde.’
‘Dat kun je rustig zeggen. Hij heeft weliswaar een geldig paspoort, maar hij staat bij geen enkele ticketmaatschappij geregistreerd. En dan hebben we het over de laatste vijfentwintig jaar.’
‘Een man dus die nauwelijks uit zijn woonplaats weg was en ineens wil hij naar Kopenhagen. Wanneer was het vertrek, trouwens?’
‘Gisteren.’
‘Oké. Bedankt.’
Harry hing op, pakte zijn jas en in de deuropening draaide hij zich om. Hij keek naar haar. Die mooie dame was zijn zus. Hij wilde vragen of ze het alleen, zonder hem, redde. Maar hij kon die idiote vraag nog net binnenhouden. Wanneer had ze dat niet gekund?
‘Tot ziens.’
Jens Rath stond in de receptie van het kantorencomplex. Onder zijn colbert en overhemd was zijn rug nat van het zweet. Dat kwam omdat hij zojuist een telefoontje had gekregen dat hij bezoek had van de politie. Hij had een paar jaar geleden een kwestie gehad met Economische Delicten, maar die zaak was geseponeerd. Toch werd hij nog steeds drijfnat van het zweet als hij alleen maar een politieauto zag. En nu voelde Jens Rath dat zijn zweetporiën wijd openstonden. Hij was klein van stuk en moest opkijken naar de politieman die zojuist was opgestaan. Hij torende boven Jens uit en gaf hem een stevige, korte handdruk.
‘Harry Hole. Gewe… Nationale recherche. Het gaat om Tony Leike.’
‘Nog nieuws?’
‘Zullen we even gaan zitten, Rath?’
Ze gingen in een Le Corbusier-stoel zitten en Rath gebaarde discreet naar Wenche van de receptie dat ze geen koffie moest brengen zoals de absolute order was als er investeerders op bezoek kwamen.
‘Ik wil dat je met ons meegaat en ons laat zien waar zijn hut is,’ zei de politieman.