Home>>read Het Pantserhart free online

Het Pantserhart(266)

By:Jo Nesbo


                ‘Oké. Was dat alles?’

                ‘Ja. O, trouwens, wil je ook uitzoeken wat Odd Utmo de laatste dagen heeft gedaan?’

                ‘Ben je nog steeds vrijgezel, Harry?’

                ‘Wat is dat verdomme voor een vraag?’

                ‘Je klinkt iets minder als een vrijgezel.’

                ‘Is dat zo?’

                ‘Yep. Dat staat je wel.’

                ‘Is dat zo?’

                ‘Als je het mij vraagt: nee.’



                Aslak Krongli rechtte zijn stijve rug en keek naar de steenhelling. Een van de jongens van de bergingsdienst had geroepen en riep het nu duidelijk opgewonden weer: ‘Hierheen!’

                Aslak vloekte zacht. Het onderzoeksteam van de plaats delict was klaar en ze hadden de sneeuwscooter en Odd Utmo omhooggehesen. Dat was een complex en enerverend karwei geweest omdat je alleen van boven met touwen bij de steenhelling kon komen en zelfs dat was op zich al een hele klus.

                In de lunchpauze had een van de mannen verteld dat een kamermeisje in het hotel hem in alle vertrouwelijkheid in het oor had gefluisterd dat de lakens in de kamer van Rasmus Olsen, de echtgenoot van het dode parlementslid, rood van het bloed waren geweest toen hij uitcheckte. Eerst had ze gedacht dat het menstruatiebloed was, maar toen had ze gehoord dat Rasmus Olsen daar alleen had gelogeerd en dat zijn vrouw in de Håvasshytte was geweest.

                Krongli had geantwoord dat hij óf een vrouw uit de omgeving mee naar zijn kamer had genomen, óf dat hij nog net een potje vergeef-me-seks had gehad met zijn vrouw voor hij uitcheckte. De man had gemompeld dat het niet zeker was dat het om menstruatiebloed ging.

                ‘Hierheen!’

                Wat een klerezooi. Krongli wilde naar huis. Warm eten, koffie en slapen. Deze hele klotegeschiedenis achter de rug hebben. Het geld dat hij schuldig was in Oslo had hij betaald en hij wilde daar nooit meer heen. Hij wilde nooit meer naar dat verraderlijke moeras. Dat was een belofte waaraan hij zich dit keer wilde houden.

                Ze hadden honden ingezet om er zeker van te zijn dat ze alle resten van Utmo uit de sneeuw hadden gehaald en ineens waren de honden weggerend en honderd meter verderop stil blijven staan. Honderd steile meters. Aslak dacht na.

                ‘Is het belangrijk?’ riep hij, en een symfonie aan echo’s was het antwoord.

                Het echte antwoord kwam en tien minuten later stond hij te staren naar wat de hond uit de sneeuw had gegraven. Het lag zo ingeklemd tussen stenen dat het van bovenaf onmogelijk te zien was geweest.

                ‘Wel verdomme,’ zei Aslak. ‘Wie kan dat zijn geweest?’

                ‘In elk geval niet die Tony Leike,’ zei de eigenaar van de hond. ‘Je moet een hele tijd op deze koude steenhelling liggen om zo’n schoongevreten skelet te worden. Meerdere jaren.’

                ‘Achttien jaar.’ Het was Roy Stille. De assistent van de wachtcommandant was achter hen aan gekomen en haalde hijgend adem.

                ‘Ze heeft hier achttien jaar gelegen,’ zei Roy Stille, die met gebogen hoofd op zijn hurken ging zitten.

                ‘Ze?’ vroeg Aslak.

                De agent wees naar de heupbeenderen van het skelet. ‘Vrouwen hebben een grotere bekkenopening. We hebben haar nooit kunnen vinden toen ze verdween. Dit is Karen Utmo.’