De oude pensioneigenaar zette nadenkend een wijsvinger precies onder de tulband tegen zijn voorhoofd en nam haar lang en peinzend op. Toen pakte hij de telefoon en toetste een nummer in. Hij zei een paar woorden in het Arabisch en hing op. ‘Wachten,’ zei hij. ‘Misschien, misschien niet.’
Kaja glimlachte en knikte.
Elk van een kant van de smalle tafel, die fungeerde als receptiebalie, keken ze elkaar aan.
Toen ging de telefoon. Hij nam op, luisterde en legde zonder een woord te zeggen op.
‘Honderdvijftigduizend dollar,’ zei hij.
‘Honderdvijftigduizend?’ herhaalde ze wantrouwend.
‘Hongkong-dollars, mevrouw.’
Kaja rekende het in haar hoofd uit. Dat zou honderddertigduizend Noorse kronen zijn. Ongeveer het dubbele van wat ze als budget had gekregen.
Het was al na middernacht en bijna veertig uur geleden dat ze had geslapen toen ze hem vond. Ze had drie uur lang het H-blok doorzocht. In haar hoofd had ze een kaart getekend terwijl ze pensions, cafés, snackbars, massageclubs en gebedsruimtes had bezocht, totdat ze in de goedkoopste pensions, kamers en slaapzalen kwam, waar de geïmporteerde arbeidskrachten uit Afrika en Pakistan verbleven, mensen die geen kamer hadden, geen deur die ze dicht konden doen, geen televisie, geen airconditioning en geen privéleven. De donkere nachtportier die Kaja binnenliet, keek lang naar de foto en nog langer naar het honderddollarbiljet dat ze hem voorhield, voordat hij het biljet pakte en naar een van de kamertjes wees.
Harry Hole, dacht ze. Got you.
Hij lag op zijn rug en haalde bijna geruisloos adem Hij had een diepe frons op zijn voorhoofd en de kaak onder zijn rechteroor stond nog duidelijker naar voren als hij sliep. Uit de andere kamertjes hoorde ze mannen hoesten en snurken. Van het plafond vielen waterdruppels, die met een diepe, troosteloze zucht de stenen vloer raakten. Door een opening viel een koud, blauw streepje licht van de tl-buis bij de receptie naar binnen. Voor het raam stond een klerenkast en een stoel en naast de matras op de grond stond een plastic fles met water, dat was alles. Het rook er bitterzoet, als verbrand rubber. Er steeg rook op van de peuk in de asbak die naast de zuigfles op de grond stond. Ze ging op de stoel zitten en merkte dat hij iets in zijn hand had. Een vettige, goudbruine klont. Kaja had tijdens haar jaar surveillancedienst genoeg hasj gezien om te weten dat dit iets anders was.
Het was bijna twee uur toen hij wakker werd.
Ze hoorde slechts een kleine verandering in zijn ademhaling en zag ineens zijn oogwit in het donker oplichten.
‘Rakel?’ Hij had het gefluisterd. Toen sliep hij weer.
Een halfuur later sloeg hij ineens zijn ogen op, kroop in elkaar, draaide zich om en greep naar iets onder de matras.
‘Ik ben het,’ fluisterde ze. ‘Kaja Solness.’
Het lichaam voor haar stopte midden in de beweging. Toen zakte het in elkaar en viel terug op de matras.
‘Wat doe jij hier, verdomme?’ kreunde hij met een stem vol gruis.
‘Je ophalen,’ zei ze.
Hij lachte zachtjes met gesloten ogen. ‘Me ophalen? Nog steeds?’
Ze haalde een envelop tevoorschijn, boog naar voren en hield de envelop voor zijn gezicht. Hij opende een oog.
‘Een vliegticket,’ zei ze. ‘Naar Oslo.’