Het brengt hem na een tijdje zelfs over de grens, in Brussel om precies te zijn, om daar op uitnodiging van de VRT en Jan Boskamp de Belgische bekerfinale te bezoeken. Die gaat tussen KV Kortrijk en Sporting Lokeren, zijn oude club. Iedereen vindt dat een schitterend toeval, maar René van der Gijp wordt er niet warm of koud van. Hij volgt Lokeren al jaren niet meer en zou niet één speler bij naam kunnen noemen.
Die zaterdagavond glijdt zijn zwarte Mercedes geruisloos over de kasseien van Relegem, een vlekje op de kaart vlakbij Brussel. Daar zit Jan Boskamp al op hem te wachten, aan de eettafel en met het bestek al bijna in de aanslag. Het enige dat ontbreekt is een uitgevouwen servet in zijn boord, maar voor de rest is Boskamp, zoals altijd, klaar om aan te vallen.
Eigenlijk zou er vooraf worden gedineerd in een Italiaans restaurant in Brussel, maar daar was Boskamp toch maar op teruggekomen. Volgens hem was het er ‘zo krap als de kolere’ en zo warm dat ‘je je eigen het schompes zweette ’ Bovendien verheugde hij zich ook niet bepaald op flinterdunne carpaccio als voorgerecht. ‘Ik wil liever gewoon, normaal eten’, had hij gezegd. En daarom zit het gezelschap nu dus hier, op Boskamps vaste stek, in eetcafé Den Ouden Belg.
Soms eet hij hier zes dagen per week. Dat is wanneer zijn vriendin naar haar tweede huis in Frankrijk gaat. Jan Boskamp houdt erg van zijn vriendin, maar hij haat Fransen. Daarom gaat hij liever niet mee en meldt hij zich vrijwel elke dag hier, aan zijn vaste tafel in Den Ouden Belg. ‘Beter dan Frankrijk’, zegt Boskamp, die inmiddels zijn oog heeft laten vallen op een buitenhuis in Sitges, Spanje. ‘Aan het strand. En nog belangrijker: vlak bij Camp Nou.’
‘Wat raad je aan?’, vraagt Van der Gijp, nadat de menukaart is gebracht. ‘Weet ik veel’, zeg Boskamp. ‘Die Witte zet altijd gewoon iets voor mijn neus. Dat eet ik dan op.’
‘Die Witte’ blijkt een charmante serveerster met blond haar. Ze moet de hele tijd lachen om Jan Boskamp. Ze brengt hem een biefstuk zo groot als een deurmat. Hij krijgt er automatisch frietjes bij, want Jan Boskamp houdt van friet. Dat weten ze gelukkig bij Den Ouden Belg. Hij hoeft zijn auto maar het parkeerterrein op te sturen, of in de keuken springt de frituurpan al automatisch aan.
Jan Boskamp houdt trouwens ook heel erg van bearnaisesaus. Ook dat is goed te zien. Als De Witte hem een kommetje brengt, vist hij op geroutineerde wijze de lepel eruit en kiepert de inhoud over zijn dampende vlees. Het is alsof hij een cementmolen leegstort. René van der Gijp verslikt zich bijna bij de aanblik.
‘Lekker, Witte’, zegt Boskamp. Die steekt haar duim op.
De gesprekken aan tafel gaan uiteraard over voetbal en alles en iedereen die daar mee te maken heeft. Meer specifiek over Wimpie, Mariootje, Coentje, Hansie-Hansie en verder over die Dikke, die Schele, die Kale, die Rooie, die Witte, die Kleine en die Kromme. Wie nu precies wie is, wordt niet helemaal duidelijk, maar dat maakt niets uit.
De zon zakt langzaam in de Belgische akkers. Geert De Vlieger, oud-doelman van de nationale ploeg, is ook aangeschoven. Hij vraagt wanneer Van der Gijp precies bij Lokeren heeft gespeeld. Die weet dat niet meer. Net als Jan Boskamp leeft hij niet graag in het verleden.
Na de koffie gaat het in colonne naar het stadion. ‘Jan heeft net een hele dromedaris opgegeten’, zegt een verbaasde Van der Gijp achter het stuur. ‘Met anderhalve liter bearnaisesaus.’ Hij moet bijna de auto aan de kant zetten van het lachen. Hij vindt Boskamp ‘een wereldman.’
Op het parkeerterrein van het Koning Boudewijn Stadion wordt Van der Gijp opgewacht door een cameraploeg. ‘Welkom in Brussel’, zegt de verslaggever. ‘Ja, man! Lekker Belgisch bekerfinaletje kijken, hè?’, zegt Van der Gijp. Hij krijgt een microfoon opgespeld, een cameraman volgt hem met het fanatisme van een Italiaanse mandekker en op de tribune zijn nog eens twee camera’s voor zijn neus gemonteerd. Elk woord wordt opgevangen en vastgelegd, maar dat schijnt Van der Gijp heel weinig uit te maken. Wanneer de donkere scheidsrechter een paar beslissingen neemt waar hij het niet mee eens is, zegt Van der Gijp: ‘Die kunnen ze beter alleen op 5 december laten fluiten.’ En over het trage tempo op het veld: ‘Ik geloof dat Kortrijk denkt dat het over twee wedstrijden gaat.’
Als de finale eenmaal onderweg is, geeft Jan Boskamp zijn buurman af en toe een harde stomp. Hij doet het uit het niets, zonder ogenschijnlijke aanleiding. Daarna begint hij vaak een tijdje onbedaarlijk te lachen. Het is dan net of hij stikt. Ook legt hij regelmatig zijn arm stevig om de nek van Van der Gijp, laat diens hoofd grotendeels in zijn oksel verdwijnen en begint hem dan te knijpen alsof hij een tube tandpasta is. ‘Heb je het naar je zin, maat?’, vraagt hij op zulke momenten. Of gewoon: ‘Hé Schele, zeg eens: vind je het leuk hier?’