‘Heren!’
De stem van de opnameleider is inmiddels een toonhoogte gestegen. ‘Nog twee minuten voor uitzending!’ Hij begint nu met zijn ene hand richting studio te wijzen. Met de andere hand maakt hij de draaiende bewegingen zoals je verkeersagenten ook wel ziet doen. ‘Kom op nou, jongens!’, roept hij, ‘we moeten beginnen!’
Op de achtergrond is te horen hoe Danny Vera nog snel zijn gitaar stemt. Nog even en zijn drummer zal aftikken voor de zoveelste begintune van Voetbal International. Grijnzend loopt René van der Gijp als allerlaatste de studio binnen. Het publiek begint te klappen. Bij hem nét iets harder dan bij de rest. Hij knipoogt. In het voorbijgaan knijpt hij de opnameleider even zachtjes in zijn nekvel.
‘Maak je niet druk hé, ouwe reus’, zegt René van der Gijp, voordat hij richting stamtafel zweeft, breed lachend, handen in de zakken, ogenschijnlijk zo licht als een veertje.
9. Controlfreak
-Weet je wat jij bent?
‘Nou?’
-Een controlfreak.
‘Welnee.’
-Jawel hoor.
‘Echt niet. Ja, ik ben misschien wel een controlfreak, maar dan alleen ten opzichte van mezelf. Ik wil mijn eigen leven zo veel mogelijk in de hand houden, dat klopt. Maar ik heb helemaal niet de behoefte ook nog het leventje van iemand anders te controleren. Schei eens uit.’
-Lekker laten gaan, zeker?
‘Tuurlijk, man. Laat lekker gaan.’
10. ‘Ik geloofde Rinus Michels nooit’
Een zonnige maandagochtend. Op het terras van Het Wapen van Reeuwijk, een rustig eetcafé langs kabbelend water, legt René van der Gijp zijn mes en vork neer.
‘Gisteren was mijn ome Cor jarig.’
Hij pakt een servet en veegt wat eigeel uit zijn mondhoek.
‘Tachtig.’
Het is lunchtijd, zijn favoriete dagdeel. Al gaat er natuurlijk niets boven de stilte van de nacht.
‘Goed hè, van ome Cor? Is toch hartstikke goed? Dat-ie tachtig is geworden?’
Een grote slok melk. Weer veegt hij zijn mond af.
‘Mooi man, mijn ome Cor. Ja… Mooi mannetje. Ha!’
Ome Cor is Cor van der Gijp, de broer van zijn vader Wim. Hij is de beroemdste speler uit het vermaarde Dordtse voetbalgeslacht Van der Gijp. Hoewel de gloriedagen van Cor van der Gijp zich afspeelden in de jaren vijftig en zestig, is hij ook nu nog, bijna een halve eeuw na zijn laatste doelpunt in De Kuip, Feyenoords topscorer aller tijden.
In zijn huis in Dordrecht heeft René van der Gijp zijn beroemde voorgangers bijna levensgroot en zelfs enigszins plechtig ingelijst aan de muur gehangen. Hoewel hij er nooit over zal opscheppen, is hij trots op zijn afkomst. Hij heeft er niet voor niets een speciaal kamertje voor ingericht. Daar is zijn vader Wim, eenmalig international, postuum weer herenigd met diens broers Janus, met Cor en met Freek, net als vroeger, toen ze grotendeels met z’n vieren de beruchte voorhoede van de Dordtse volksclub Emma vormden. Janus rechtsbuiten, Wim rechtsbinnen, Freek linksbuiten en Cor in de spits. Achter hen, op het middenveld, stond dan ook nog Jur van der Gijp. Dat was een volle neef.
Wim van der Gijp was een uitgekookte en hardwerkende rechtsbinnen, technisch vaardig maar verder in alles de tegenpool van zijn zoon René. Waar Van der Gijp junior er desnoods hele wedstrijden lang als een standbeeld bij kon staan, op middagen dat het niet wilde of de omstandigheden hem niet aanstonden, was zijn vader Wim juist altijd in beweging, bloedserieus en plichtsgetrouw hard werkend voor het elftal. Hij speelde één keer in Oranje.
‘Het was bij ons thuis niet zo bijzonder om voor het Nederlands elftal te worden opgeroepen’, zegt René van der Gijp, als hij terugdenkt aan de dag dat hij zelf voor het eerst een officiële KNVB-uitnodiging op de deurmat vond. ‘Ik zal niet zeggen dat er schouderophalend op werd gereageerd door mijn ooms…Maar het scheelde niet veel.’
Met zijn vijftien wedstrijden voor het Nederlands elftal zou hij uiteindelijk zowel die ene van zijn vader, als die dertien van zijn ome Cor overtreffen. Toch moet je in zijn huis goed zoeken naar de herinneringen aan zijn sportieve hoogtepunten. René van der Gijp is geen verzamelaar. Zijn oude shirts heeft hij geruild, weggegeven of is hij in de loop der jaren kwijtgeraakt. Aan de muren van zijn huis hangen schilderijen van anderen, geen ingelijste foto’s van zichzelf, op een tamelijk anoniem gedeelte aan het einde van de gang na. ‘Ik moet altijd een beetje lachen wanneer ik bij oud-voetballers thuis kom die hun woning na hun carrière in een soort privémuseum hebben veranderd. Ingelijst shirtje hier, bekertje daar, een vitrine vol medailles… Dat heb ik nooit gehad. Mijn ooms en mijn vader ook niet trouwens. Bij geen van tweeën heb ik ook één foto van henzelf kunnen ontdekken. Kwam niet in ze op.’