‘Zo’, zegt het meisje van de make-up. ‘Klaar.’
‘Oortjes?’, zegt Van der Gijp.
‘Wat zeg je?’, vraagt het meisje.
‘Mijn oortjes. Doe je die niet?’
‘Natuurlijk. Als jij dat wilt....’
‘Ja, tuurlijk! Lekker man! Oortjes, altijd doen. Is toch heerlijk?’
‘Okay. Is goed hoor’, zegt het meisje.
‘Horen er ook bij, hoor, de oortjes’, zegt Van der Gijp. ‘Ja, toch lieverd?’
De ex-voetballer heeft zich de afgelopen jaren een aparte manier van uitdrukken aangeleerd. Hij spreekt een eigen taaltje, soms staccato (‘Lekker toch? Niet dan? Ja toch? Daarom joh!’), soms juist heel lijzig (‘Hé, kom op hé, ik bedoel, man-man-man, jij bent het toch zeker wel met mij eens, dat…’). Hij noemt zowel mannen als vrouwen ‘lieverd’ of ‘lieve schat’. Maar meest karakteristiek is zijn neiging om woorden te verkleinen die daar helemaal niet om vragen. Praat met René van der Gijp over de Tweede Wereldoorlog en hij heeft het binnen een paar minuten over ‘Hitlertje.’
Hij is altijd al gevoelig geweest voor accenten. Het lijkt erop dat hij niet alleen mensen uitvoerig observeert, maar soms zelfs een deel van hun karaktertrekken tijdelijk overneemt. Stuur hem een week met Rob Jansen op vakantie en hij begint als vanzelf Haags te spreken. En in Lokeren voetbalde hij relatief kort, maar nog steeds heeft René van der Gijp er een hekel aan om interviews met zichzelf uit die tijd terug te luisteren. Hij stoort zich aan het ontluikende Belgische accent dat hij in zijn eigen woorden hoort doorklinken.
In de Hilversumse studio repeteren cameramensen voor de laatste keer de openingscene van het programma. De huisband van Danny Vera gooit er nog maar eens een Elvis-klassieker tegenaan. Op de redactie wordt de iets te laat binnengestormde Wilfred Genee snel bijgepraat over de inhoud van het draaiboek. Nog een paar minuten. Het mag dan bepaald niet de eerste aflevering van Voetbal International zijn, overal in het pand begint nu toch
een lichte opwinding voelbaar te worden. Behalve dan in de redactieruimte. Daar heerst onder Johan Derksen, Jan Boskamp en René van der Gijp de ongedwongen sfeer die je eerder in een dorpscafé verwacht.
Van der Gijp vertelt er een anekdote uit zijn spelerstijd. Ditmaal over die keer dat hij op zijn verjaardag met PSV tegen Anderlecht moest voetballen. ‘Wim Suurbier, Mario Been, Maarten Spanjer en nog een paar jongens zouden bij mij langskomen om mijn verjaardag te vieren. Ze hadden er zelfs speciaal een bus voor gehuurd. Ik moest gewoon nog voetballen die avond, dus we hadden afgesproken dat ze er om zes uur ’s avonds zouden zijn. De aftrap was om half acht. Maar toen ik die ochtend om negen uur nog lekker in mijn bedje lag, hoorde ik al getoeter bij mij in de straat. Zag ik die bus al staan. Suurbier zat op het dak naar me te zwaaien. Ik liep nog in mijn pyjamaatje, maar de rest kwam al met slingers en andere toestanden mijn tuin inlopen. Het was heel gezellig. Alleen om een uur of twaalf kregen die jongens allemaal enorme dorst. En om twee uur zei er één tegen mij: “Kom op René, je kunt best één biertje nemen. Het duurt toch nog lang voordat de wedstrijd begint”. Nou, en dat heb ik toen gedaan.’
De opnameleider van het programma komt binnen.
‘Heren, gaan jullie mee naar de vloer?’ Hij wijst naar de studio. Daar zit het publiek van Voetbal International al te wachten. Maar er reageert niemand. ‘Nog vier minuten, dan beginnen we.’ Ter verduidelijking wijst hij nog maar even op een denkbeeldig horloge.
‘Is goed, ouwe reus’, zegt René van der Gijp. Daarna gaat hij gewoon verder met vertellen over zijn verjaardag.
‘Het was een heel leuke dag, dat meen ik echt. Alleen waren die jongens zó vroeg van huis weggegaan, dat ze om vier uur ’s middags al stierven van de honger. Wij naar de chinees met die bus. Zij wisten de weg niet, dus ik moest ook mee. Toen was het: “René, eet nou gewoon even mee. Je moet toch iets binnen hebben voordat je straks gaat voetballen?” Heb ik een gigantisch bord babi pangang gegeten. Met bier. Wel lekker hoor, maar het lag toch een beetje zwaar op de maag. Zó! Ik had het gevoel dat ik op exploderen stond. Maar dan moest ik maar snel een Irish coffee nemen, zeiden ze. Dat zou wel helpen. Dus dat deed ik. Ik nam er een paar. Voor de zekerheid. Dat was niet goed natuurlijk. Het hielp niets, ik werd alleen maar heel erg dronken.’
De opnameleider lacht mee en schraapt dan zijn keel. ‘Jongens, gaan jullie mee?’ Ter aanmoediging klapt hij een paar keer met een opgerold draaiboek in zijn handen. Het heeft allemaal weinig effect. ‘Weet je wat ook niet echt hielp?’, zegt René van der Gijp, ’dat ik in die wedstrijd tegenover een heel fitte, jonge linksback uit Denemarken stond. Ik zweer het je, een soort verbeterde versie van Manolev. Daar werd ik gek van. Die gozer kwam alleen al in de eerste vijf minuten drie keer op. Nou, en toen gebeurde het. Ik werd bij de cornervlag niet lekker. Ik heb daar voor mijn gevoel wel vijf minuten met mijn handen op mijn knieën gestaan. Ik kreeg het idee dat die chinees naar buiten kwam. Echt. Hans Kraay sr. zag het op de tribune gebeuren. Die had het door. Hij heeft toen tegen Jan Reker, de trainer, gezegd: onmiddellijk wisselen. Ben ik zó, in mijn PSV-spullen, die bus weer ingestapt en heb ik me naar huis laten rijden. Nog voor het laatste fluitsignaal zat ik alweer in mijn eigen tuin. En weet je wat die gasten zeiden? “ René, je hebt weliswaar maar tien minuten meegedaan, maar je speelde helemaal niet slecht.” Ha! Dat zijn nog eens vrienden.’