57. Verwend
-Vind je zelf eigenlijk dat je als kind bent verwend?
‘Ja. Ik ben, denk ik, wel verwend, ja. Hoewel het ook wordt overdreven. In de jeugd bij Feyenoord ging ik gewoon met de trein naar Varkenoord. Alleen het laatste stukje vanaf het station in Rotterdam ging ik met de taxi. Kostte maar drie gulden of zo. Maar ik liet die chauffeur wel mijn tas naar de kleedkamer brengen. Dat wel. Vond ik leuk.’
-Ben je lui?
‘Nee. Volgens mij niet. Nee, ik ben niet lui. Als kind ook nooit geweest. Wel gemakkelijk, of zo. Het leven gemakkelijk maken, de zaken niet onnodig complex benaderen… Ja, dat heb ik altijd al gehad.’
58. ‘Mafkees. Met z’n paniekaanvalletjes...’
Een bewolkte zondagochtend, het Van der Valk-hotel in Nieuwerkerk aan den IJssel. Daar draait de zwarte jeep van René van der Gijp langzaam het parkeerterrein op. Even later stapt hij uit. Grijnzend. Het is vijf weken geleden dat hij hier voor het laatst wegreed. In de tussentijd leek het even of hij in rook was opgegaan. Maar kijk: op deze grijze zondagochtend langs de snelweg komt de verloren gewaande zoon het restaurant binnenlopen alsof er nooit iets is gebeurd. Hij trekt zijn jas uit, bestelt een uitsmijter en begint te praten. ‘Het was op een middag, nu vijf, zes weken geleden. Ik zat gewoon thuis op de bank. Toen begon het. Van de ene op de andere seconde, alsof er een schakelaar werd omgedraaid, was ik van de wereld. Eng hoor. Ik ben maar een tijdje op de grond gaan liggen. Dat hielp natuurlijk niets. Toen heb ik Casper gebeld. Ik had duidelijk het elastiekje in mijn hoofd te ver opgerekt.’
-Hoe erg was het?
‘Eerlijk gezegd: ik ben me kapot geschrokken. Het liefst zou ik overal om lachen, maar dit was echt niet leuk meer. Ik heb het de eerste tweeënhalve week slecht gehad, man. Ik zweer het je: dit gun ik niemand. Het was vreselijk. Je haalt je de gekste dingen in je hoofd.’
-Zoals?
‘Nou, je denkt echt even dat je doodgaat. Dat je op het punt staat een hartaanval te krijgen. Dat je elk moment kan omvallen. Dat je nooit meer de oude zult worden en in een gekkenhuis belandt. Dat je lichamelijk helemaal naar de klote bent. Ik zweer het: je denkt de gekste dingen. Het is vreemd hoor. Je slaapt niet, je eet niet. Brood krijg je niet weg. Je kunt kauwen en doen, maar je krijgt het niet weggeslikt.’
-Huilbuien?
‘Ja, dat is ook zoiets. Dat je dan een week lang heel hard om alles moet huilen. Ik kan er nu juist wel om lachen, maar er waren van die dagen, dan huilde ik om de kleinste dingen. Echt hoor. De postbode kon nog geen brief in de bus doen of ik barstte op de bank al in snikken uit. Gek hè? Je zelfvertrouwen wordt enorm aangetast als je in zo’n wak rijdt. Je verliest het geloof in je eigen lichaam. Daar word je angstig van. Je gaat piekeren. Wat is er in godsnaam met me aan de hand? Eerst zoek je de schuld nog bij anderen. Maar al snel moet je concluderen dat je er zélf alles aan hebt gedaan om het zover te laten komen.’
-Hoe bedoel je?
‘Ik heb om te beginnen mijn lichaam verwaarloosd. Ik at slecht en onregelmatig, bewoog veel te weinig. Mijn conditie was echt heel zwak. En ik had in mijn werk ook iets te lang te veel van mezelf gevraagd. Ik heb het laatste half jaar op mijn tenen gelopen, terwijl ik daar lichamelijk de energie eigenlijk niet voor had. Daardoor moest ik steeds tot het gaatje gaan en alles uit mezelf persen. Daar krijg je vroeg of laat de rekening voor gepresenteerd.’
-Denk je niet dat het ook heeft te maken met alle aandacht die jij opeens kreeg na het succes van VI Oranje?
‘Jawel. Dat heeft inderdaad veel veranderd. Ik wil helemaal niet klagen, daar heb ik ook geen enkele reden voor, maar het is wel waar dat er veel meer mensen sinds die tijd telkens iets van me wilden. Vroeger werd ik vijf keer per dag gebeld door vrienden, nu veertig keer per dag door journalisten, radiostations, televisiezenders, mensen die een lezing wilden, weet ik veel wie nog meer. En allemaal verwachtten ze dezelfde uitbundige persoonlijkheid aan de telefoon als die ze van de tv kennen. Voordat ik er erg in had, zat ik dus van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat de voetbalanalyticus René van der Gijp te spelen. Dan hoorde ik zo’n dj een aankondiging doen en dan ging ik weer in de analisten-modus. Opeens zit je dan gevangen in je eigen toneelstuk. Plotseling sta je ook met de slager uitgebreid over Sneijdertje te praten en over de verkeerde passjes van Manolev. Dat is niet goed, man. Dat houd je niet vol.’
-Nee. Zeker niet als er zo’n groot verschil is tussen het imago van de tv-persoonlijkheid René van der Gijp en het werkelijke karakter van de privépersoon.
‘Luister: alle mensen op tv spelen op de een of andere manier een rol. Ik ook. Niet helemaal natuurlijk, maar de René die ik op televisie acteer, is niet degene die in Dordrecht op de bank zit. Ik bedoel: ik zit thuis echt niet de hele dag om missers van Manolev te lachen. Maar op de een of andere manier zijn die twee rollen bij mij te veel in elkaar overgelopen. Dat is niet goed, hè? Dan blaas je jezelf op. Ik zat laatst naar Paul de Leeuw te kijken. Die was bezig joh. Paul was aan het rennen en het vliegen, je zag hem verhalen vertellen en hard lachen. Als ik dat zie, dan denk ik: ja, dit kost energie. Dit gaat niet vanzelf. Zo is Paul thuis ook niet, anders hou je het niet zo lang vol. Nee, in die staat moet je je elke keer weer brengen. Zo is het bij iedereen. Ook bij mij.’