‘Hé ome Cor, die boeren kunnen er geen klote van!’
Dat was mijn eerste kennismaking met René. Hij was een dominant jongetje. Die andere twee waren vrij rustig, maar met René erbij werd Cor helemaal gek. Ik was in die tijd semiprof. Overdag werkte ik als verslaggever bij de plaatselijke krant. Ik was de hele dag op pad. Een opening hier, een interview daar. Het werk van een stadsredacteur. Cor had bedacht dat ik die jongens wel mee kon nemen. Om negen uur ’s ochtends werden ze dan op de redactie gedropt. Voordat ik het wist had ik drie van die apen op mijn achterbank. René in het midden, het hoogste woord. Ik reed overal naar toe met die gastjes, naar Veendam, Winschoten, Delfzijl, Hoogezand. En René maar grappen maken. Alleen ’s ochtends, dan waren ze stil. Cor van der Gijp had verzonnen dat we met Veendam ook ’s morgens vroeg zouden trainen, voordat iedereen naar zijn gewone werk ging. Moesten we ons om zes uur ’s ochtends melden in de Sorghvliethal in Veendam. Cor had dan een paar thermosflessen koffie bij zich. Zo ging dat, in het betaalde voetbal van die jaren. René was daar dan ook altijd bij. Liep-ie met slaperige oogjes alweer met een bal te pielen. Zo heb ik hem leren kennen. Dat moet ergens in 1973 zijn geweest.’
‘Jaren later ging ik naar Voetbal International en zag ik diezelfde René als tiener z’n debuut maken voor Sparta. En ik kwam al vrij snel veel bij de familie thuis. Wim, de vader van René, was een heel aardige man, echt een voetbalman, die ook weleens bij Veendam kwam kijken toen ik daar speelde. Ik was in Dordrecht kind aan huis en at vaak met de familie mee, dat was allemaal geen probleem.’
‘Wim was de tegenpool van Cor. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat René een zoon van Wim is. Hij is in alles juist de jongere uitgave van zijn ome Cor. Die is welbespraakt, heeft humor en als hij aan het woord is, komt niemand er meer tussen. Echt een sfeerbepaler, maar ook iemand die cynische grappen maakt, hoewel René nooit cynisch is. Wim was juist een wat rustige, introverte man. Bescheiden, iemand die nooit voor zijn beurt zou praten. Hij was technisch tekenaar bij Lips, de slotenmaker, maar voor de rest stond zijn leven in het teken van voetbal. In zijn spelersjaren was hij een technische, hardwerkende rechtsbinnen van Sparta, een goede voetballer. Hij ging afbouwen bij DHC en werd daarna trainer in het amateurvoetbal. Dat is hij tot hoge leeftijd gebleven. Hij is met Zwart-Wit ’28 nog kampioen van Nederland geworden. Toen hij stopte was hij een oude man en ging hij naar zijn zoon kijken. Wim was een voetbalvader zoals alle andere. Ze zijn allemaal hetzelfde. Ook hij had totaal geen reëel beeld van zijn zoon als voetballer. Wim adoreerde René. Hij vond het geweldig dat er weer een telg uit het beroemde geslacht Van der Gijp was doorgebroken. En dat was het natuurlijk ook.’
‘René is natuurlijk een verwende blaag. Ik heb nog nooit iemand gezien die zo werd verwend als de jonge René van der Gijp. Ik kwam daar een keer op een zondagochtend aan. Stond Wim op de stoep met rubberlaarzen aan, een emmer met sop aan zijn voeten en een tuinslang in zijn hand. Was-ie de Porsche van René aan het wassen. En René stond binnen, voor het raam, te zwaaien naar mij. Hij had toen geloof ik verkering gehad met een mevrouw die thuis ook nog een echtgenoot had. Die echtgenoot had vervolgens ’s nachts een pot verf over de auto van René gekieperd. En dat stond Wim er dan allemaal af te krabben.’
‘Wim en René respecteerden elkaar op een fantastische wijze. Maar dat heeft die hele Van der Gijp-dynastie. Cor gaat ook door een muur voor zijn broers. Het is een heel trotse familie, de Van der Gijp-clan. Het is niet voor niks dat René altijd trouw opdraafde in het familie-elftal. Stond hij als international opeens op een of andere knollentuin met al zijn ooms en neefjes aan de aftrap. Maar dat hoorde er nu eenmaal bij binnen zo’n voetbalfamilie.’
‘Ik had vanaf de eerste minuut een ontzettend zwak voor die jongen. Alles wat hij vertelde kwam er met een lach uit. Hij zei soms de meest vreselijke dingen, maar je kon nooit kwaad op hem worden. Had-ie bij Sparta al. Louis van Gaal, Ruud Geels, dat soort jongens ergerden zich aan hem. Die waren veel serieuzer met hun vak bezig. David Loggie was een Engelse broodvoetballer, die wilde helemaal niet lachen, die wilde gewoon poen verdienen. Maar René was een losbol. Lang leve de lol. Dag en nacht.’
‘Voor ons journalisten was hij natuurlijk een gouden gozer. Het werd in het voetbal toen al steeds moeilijker om ergens een verhaal te scoren waar je om kon lachen. Maar als je René ging interviewen, hoefde je daar nooit zorgen om te maken. Dat jong had altijd goede teksten.’
‘Veel verantwoordelijkheidsgevoel heeft hij nooit getoond. Het is hem ook allemaal komen aanwaaien. Hij kwam uit een gespreid bedje thuis. Zijn moeder verzorgde hem, zijn vader vond alles leuk wat zijn zoontje deed. Hij ging voetballen, het ging gelijk goed en iedereen vond hem aardig. Niemand heeft hem ooit gecorrigeerd. Hij heeft nooit tegenwind gehad. Zoals René geworden is, zo hebben we hem allemaal gemaakt.’