-Pardon?
‘Ja, hij pakte een stuk vel van je rug en trok dat een tijdje uit elkaar.’
-Andere mensen worden daar voor gearresteerd.
‘Ted niet. Die schreef er een boek over. Hoe dan ook: ik ging altijd met meer energie het huis uit. Ik durf te zeggen dat Ted een van de mensen is die mij heeft gevormd. Ik zou hem best nog weleens willen zien.’
-Wat let je?
‘Nou, ik heb een keer een telefoontje van zijn dochter gehad, dat hij me nooit meer wilde behandelen.’
-Waarom niet?
‘Ik had in het AD verteld dat Ted op een gegeven moment een beetje aan het doordraaien was. Dan moest ik samen met Ruud Gullit en Gerald Vanenburg bij Ted op schoot komen zitten. Zaten we daar met z’n vieren, als kratjes bier op elkaar gestapeld. Dat vond ik een beetje ver gaan. Hij ging een beetje zweven, onze Ted. En je weet hoe streng ik ben voor mensen die vermoeden dat ze echt iets betekenen. Maar verder geen kwaad woord over die man. Hij kon echt iets bijzonders, alleen door je aan te raken.’
-Jij raakt mensen ook veel aan. Vooral als ze Hans Kraay jr. heten.
‘Ja, die kleine Hans wordt daar altijd een beetje nerveus van, hè? Hansie houdt er niet zo van als ik de hele tijd aan hem zit. Daarom deed ik het ook. Maar dat was geen haptonomie hoor.’
-Nee?
‘Nee, dat vond ik gewoon leuk om te doen.’
56. ‘Achter de voordeur is hij een heel ander mens’
‘Iedereen ziet René als de lolbroek, maar achter zijn voordeur is hij een heel ander mens’, zegt Johan Derksen, terwijl hij deze woensdagmiddag het portier van zijn nieuwe Saab openzwaait. ‘Eerlijk gezegd ben ik daar zelf ook pas heel laat achter gekomen.’
Derksen neemt plaats achter het stuur van zijn kraakheldere auto. Hij is vanmorgen zo te zien weer flink tekeer gegaan met de stofzuiger, want het interieur ziet eruit als nieuw. Het enige waaruit je kunt afleiden dat deze auto niet rechtstreeks uit de showroom komt, is de sigarenlucht die hier hangt. Johan Derksen en René van der Gijp kennen elkaar al 35 jaar lang. Vroeger, toen hij de zondagen nog niet met een sigaar achter een bureau doorbracht maar in een korte broek op een eerste-divisieveld, kreeg Derksen de tiener René van der Gijp soms al eens een dagje te logeren. Diens oom, Cor van der Gijp, was zijn trainer bij het Veendam van de jaren zeventig. Van der Gijp senior had daar ooit grote indruk op de recalcitrante linksback Derksen gemaakt door op de eerste trainingsdag in een kleedkamer vol Drentse rouwdouwers het woord tot hem te richten en hardop te zeggen: ‘Hé Johan, ze zijn hier blank, maar toch versta je ze niet!’
Met René van der Gijp voelde Derksen gelijk een klik, hoewel ze qua karakter niet méér van elkaar hadden kunnen verschillen. Derksen kan keihard voor zichzelf zijn, een calvinistisch trekje dat onder meer aan de oppervlakte komt in de periode dat hij maniakaal aan het lijnen slaat. De Nederlandse televisiekijker ziet hem dan in recordtijd van langharig Michelin-poppetje veranderen in een tot op het bot vermagerde man. René van der Gijp is helemaal anders. Die doet er zijn hele leven juist alles aan om elke innerlijke strijd te vermijden. Het vertaalt zich ook in hun gedrag. Derksen staat bijvoorbeeld elke morgen om vijf uur op. Van der Gijp moet daar niet aan denken.
Vandaag rijdt Johan Derksen naar Zeist. Het moet nog middag worden, maar achter het stuur, net buiten Gouda, ontsnapt er al een langgerekte geeuw aan de hoofdredacteur van Voetbal International. Ook vanochtend was het weer vroeg dag. Het was nog steeds pikdonker in Nederland, toen hij al met zijn speciale wielerhelm op zijn zwarte hi-tech racefiets klom voor de dagelijkse zelfverkozen marteling: een tocht over de winderige dijkjes rond zijn woonplaats Oudewater. Na een aflevering van VI Oranje vertelde hij al eens over die matineuze avonturen.
‘Elke ochtend, op een van die dijkjes, kom ik de postbode tegen’, zei Derksen toen. ‘Die heeft ochtenddienst of zo. Hij rijdt dan voor me op zo’n dienstfiets, weet je wel? En dan zit ik zo gek in elkaar: dan móet ik die man inhalen. Dus dan fiets ik me helemaal de pleuris, op mijn supersonische Ivan Basso-fiets, achter die gozer aan. En als ik hem dan ben gepasseerd, moet ik de hele tijd boven mijn macht fietsen om hem voor te blijven. Hij kan fietsen als een gek, die postbode. Gestoord word ik daar van. Dan hoor ik dat geklepper van die posttassen achter me en dan weet ik dat hij eraan komt… Vreselijk. Maar ik moet het doen, elke ochtend weer.’
Of de postbode vanochtend ook weer heeft gewonnen is niet bekend. Derksen is met zijn gedachten allang weer ergens anders. Vandaag heeft hij een afspraak met Bert van Marwijk. Onderweg naar het KNVB-kantoor praat hij tijdens het rijden in één lange monoloog over René van der Gijp, de man die hij al bijna driekwart van zijn leven kent. ‘Cor van der Gijp, de oom van René, had twee zoons, maar die hadden het niet naar hun zin in Veendam. Die jongens vonden dat de mensen om hen heen vreemd spraken en ze misten hun vriendjes in Dordrecht. In de schoolvakantie kwam daarom neefje René logeren. Hij was toen een jaar of dertien. Cor nam die jongetjes doordeweeks gewoon mee naar het stadion. Als wij met Veendam aan het trainen waren, trapten zij een balletje aan de andere kant van het veld. De eerste keer dat ik René zag, hing hij in een van de hekken achter het doel. Hij was helemaal naar boven geklommen en schreeuwde heel hard door dat lege stadion: