Hij begon steeds vaker te hyperventileren de afgelopen dagen. Hij had last van een drukkend gevoel op zijn borst, een droge mond en begon allerlei dingen te vermoeden die er helemaal niet waren. Eerst nog kwaaltjes, maar al snel levensbedreigende ziektes. Het nerveuze gevoel dat constant op de achtergrond zeurde en de dwangmatige gedachten die dat scheen op te roepen, begonnen steeds merkwaardiger vormen aan te nemen. ‘Maandag, nadat ik een uitsmijtertje had gegeten in Reeuwijk, reed ik terug naar Dordrecht. Toen dacht ik bij het wegrijden bij mezelf: ik hoop maar niet dat de Van Brienenoordbrug open staat. Gek hè? Je zou denken: laat lekker gaan, die Van Brienenoord. Ja toch? Bruggetje open, bruggetje dicht: wat maakt het allemaal uit? Maar nu werd ik er erg onrustig van. Nerveus. Ik kon bijna niets anders meer denken dan: als de Van Brienenoordbrug maar niet open staat.’
En intussen belde elke dag Bobby Korbach, de zoon van de betreurde trainer en spraken ze urenlang over Fritz. Zo ging het van kwaad tot erger. Tot gisteren dus. Toen was hij het opeens helemaal zat. Hij had zijn spullen bij elkaar gepakt, Caspertje gebeld met de mededeling dat hij onderweg was en ingecheckt in het Erasmus Ziekenhuis. Ook de dokter wist toen hoe laat het was: zijn vriend was toe aan zijn vijfjaarlijkse, zelfopgelegde apk-keuring.
‘Als René te veel hooi op zijn vork neemt, krijgt hij psychosociale klachten’, had Van Eijck maanden eerder al eens tegen Fons de Poel gezegd. ‘Soms krijgt hij er ook lichamelijke klachten bij. Het zijn eigenlijk klachten die nauwelijks klachten zijn en daardoor gemakkelijk te ontzenuwen door een paar bloedonderzoekjes te doen en wat foto’s te maken. Allemaal poliklinisch. Daarmee stel ik hem vaak al gerust. En voor de zekerheid laat ik hem dan ook een paar afdelingen met kankerpatiënten zien. Dan ziet-ie wat echte klachten zijn en is-ie ook eigenlijk weer heel snel onder de mensen.’
Vandaar dat René van der Gijp die bewuste ochtend zó veel buisjes bloed afstond dat hij niet alleen het gevoel kreeg dat hij elk moment tegen de vlakte zou slaan, maar waarmee ook de mate van zijn gezondheid tot ver achter de komma zou kunnen worden vastgesteld. En dat gebeurde dan ook. ‘Ja man. Ik geloof dat de hele cast van ER met mijn bloed is bezig geweest. Maar een uurtje geleden belde Caspertje. Alles was gecheckt en gedubbelcheckt. Mijn bloed, mijn urine, mijn organen, alles. “Waar wil je mee beginnen?”, vroeg Casper. “Je hart? Je nieren? Je alvleesklier? Je zegt het maar.” Ik zei: Doe maar eerst het alvleeskliertje. Nou, die was prima in orde. En de rest – hart, lever, nieren, longen en al die andere dingen – óók allemaal goed. Caspertje somde het allemaal voor me op. Hij sloot af met mijn cholesterol. “Een normaal mens mag maximaal 1,8 hebben”, zei hij, “En jij hebt 0,4. Dat is de waarde van een kind van twaalf! Wat mij betreft eet je vanaf nu drie uitsmijters per dag, want je bent zo gezond als een vis. Er is helemaal niets aan de hand.’”
51. Dood
-Geloof je ergens in?
‘Nee.’
-Ben je bang voor de dood?
‘Nee.’
-Echt niet?
‘Nee. Ik verheug me er niet op, dat niet. Maar bang, nee. Ik heb het elke dag prima naar mijn zin gehad, misschien komt het daardoor. Ik zou het natuurlijk wel erg vinden voor mijn kinderen en nabestaanden en zo. Maar niet voor mezelf. En je kan ook moeilijk verrast zijn dat je dood gaat, toch? Als het goed is, weet je dat al een tijdje.’
-Als nu een dokter tegenover je zou staan en zou zeggen: “René, sorry, het is binnenkort afgelopen…”
‘Dan zou ik die man een hand geven en zeggen: tja, ouwe reus, het is niet anders.’
52. ‘Rot toch lekker op joh, idioot dat je er bent!’
Een dag later. Weer telefoon. René van der Gijp klinkt een stuk serieuzer dan normaal. Alle euforie is plotseling uit zijn stem verdwenen. Hij heeft nagedacht. Diep nagedacht, zo te horen. ‘Weet je wat het is? Ik heb me de laatste maanden behoorlijk afgezonderd van alles en iedereen. En dat is niet goed, man. Dat is helemáál niet goed.’
Het is een verrassend begin van een gesprek, maar hij heeft wel een beetje gelijk. Het is waar dat hij de laatste maanden steeds meer begon af te zeggen. Lezingen, interviews, commercials, later ook privéafspraken: steeds vaker trok hij zich terug in zijn eigen wereld, net zo lang tot die wereld zo klein was als Madurodam.
‘Ik ben ook niet gek. Ik heb me natuurlijk afgevraagd waarom ik me zo gedraag. Wat is dit nou? Hoe komt dit nou? Want als ik heel eerlijk tegen mezelf ben, moet ik zeggen dat ik de afgelopen drie, vier maanden sterk het idee heb gekregen dat de hele wereld om René van der Gijp draait. Maar waarschijnlijk klopt dat toch niet helemaal.’