De debutant mag dan plotseling zijn verantwoordelijke kant tonen (‘Ik wil mijn kans grijpen. Mensen moeten begrijpen dat Van der Gijp een serieuze voetballer dreigt te worden.’), in het veld is hij nog steeds helemaal zichzelf: wispelturig. Een paar dagen eerder, toen hij met Lokeren van Brugge had verloren, was hij na afloop in de kleedkamer nog uitgescholden door zijn medespelers. Ze vonden dat hij zijn best niet had gedaan. Alsof hij een slaappil had ingenomen, zo had hij in de topper tegen Club langs de rechterzijlijn gestaan. Het enige lichaamsdeel dat overtuigend bewoog was zijn hoofd geweest. Hij schudde het voortdurend heen en weer.
Maar een paar dagen later, in De Kuip, is alles anders. Zijn Oranje-debuut is precies 37 seconden oud, als hij een prachtige actie maakt en een voorzet geeft waaruit Dick Schoenaker de openingsgoal kan maken. Vanaf dat moment krijgt hij vleugels. Van de 44 keer dat Van der Gijp de bal heeft, doet hij er 34 keer iets goeds mee. Hij eindigt de wedstrijd bij de cornervlag, uitdagend, spelend met zijn tegenstander zoals een kat met een aangeslagen muis, en sluit zijn voorstelling uiteindelijk af door met zijn hak de bal door de benen van een Ier te spelen. De Kuip gaat uit zijn dak.
Van der Gijp wint uiteindelijk zes van zijn interlands, verliest er vijf en speelt vier keer gelijk. De meest bijzondere wedstrijd ondergaat hij in Sevilla. Spanje-Nederland. Het is dan de derde keer dat hij wordt opgeroepen voor Oranje. Geheel in tegenstelling met zijn imago is hij nerveus voor de wedstrijd en heeft hij zich serieus voorbereid. Al zou je dat voor het vertrek niet zeggen. Dan wordt René van der Gijp op Schiphol waargenomen in een kiosk, waar hij wagonladingen seksblaadjes inslaat. Ook noteert een verslaggever wat hij zegt wanneer hij naast zijn jeugdidool Ruud Krol in het vliegtuig zit. Die ergert zich aan het feit dat iedereen aan boord is, behalve Kees Rijvers. De kleine grote baas van Oranje wordt opgehouden door de pers en staat nog in de vertrekhal. ‘Waar blijft die bondscoach nou?’, moppert Krol. ‘Hij wordt nog geïnterviewd’, zegt Van der Gijp, ‘door het Jeugdjournaal.’
Het wordt uiteindelijk een draak van een wedstrijd en de allerlaatste keer dat hij nerveus is voor een interland. ‘Het was een ramp. We speelden met alleen maar verdedigers. Spelbos, Hovenkamp en Wijnstekers stonden op het middenveld. En ik als enige spits. Ik heb toen één bal geraakt en dat was tijdens de aftrap. Echt. Verder geen bal meer gezien, de hele wedstrijd niet. Het enige voordeel was, dat ik sindsdien wel al heel snel een bepaalde nervositeit van me af kon zetten. Na die wedstrijd tegen Spanje dacht ik: ik heb me nu wel twee dagen heel erg druk zitten maken, maar het is allemaal voor niks geweest. Ik heb alleen een aftrapje genomen. En als ik lazarus in de middencirkel was verschenen, had dat ook gekund. Dan had ik hem waarschijnlijk ook goed genomen. Het maakt dus allemaal niet uit, of je je nu druk maakt of niet.’
37. Michels (2)
-Wat is dat toch, die aversie tegen trainers?
‘Bij elke trainer weet je na drie maanden alles. Wat hij gaat zeggen, wie hij opstelt, hoe hij wisselt, welke grapjes hij maakt, wat zijn tactiek is…Brrr.’
-Jij luisterde dan al niet meer?
‘Bij de meesten niet. Of er moest iets speciaals gebeuren. Vroeger, bij Michels, ging je als koppels naar binnen. De rechtsback en de rechtshalf samen, de twee centrale verdedigers samen, dat werk. Dan zat Michels achter zijn bureau en ging met je praten. Ik moest met Gullit naar binnen. We hadden afgesproken niets te zeggen. Dat was geweldig. Er vielen soms stiltes van wel drie minuten. Onder tafel zaten Ruud en ik elkaar dan aan te stoten. En buiten, op de gang, kwamen we niet meer bij. Nee, Michels, dat was in elk geval nog een man aan wie je later nog even terugdacht. Bij de rest was je het allemaal gelijk vergeten.’
38. ‘De uitslag interesseert mij geen reet’
Maandagmiddag, de eetzaal van het Van der Valk-hotel in Nieuwerkerk aan den IJssel. Buiten raast het verkeer over de A20, binnen zit René van der Gijp achter een uitsmijter en een glas melk. Het gesprek gaat over Jan Boskamp en diens liefde voor het bijna failliete Feyenoord. Van der Gijp vertelt over wat er zich na de laatste uitzending van Voetbal International in de kleedkamer heeft afgespeeld. ‘Heel gek’, zegt hij, ‘maar we hadden het over de slechte situatie bij Feyenoord en opeens stonden bij Jan de tranen in zijn ogen. Zijn vriendin begon hem gelijk aan zijn arm te trekken. “Kom Jan, we gaan”, zei ze de hele tijd. Maar hij ging niet. Hij begon te vertellen dat hij al sinds zijn kinderjaren bij die club komt. En toen ging-ie huilen.’
Het is inmiddels drie dagen na de uitzending. De bloeduitstorting op de linkerschouder van René van der Gijp begint al aardig te slinken. Het is een telkens terugkerende blauwpaarse herinnering aan de studiobezoekjes van Jan Boskamp. Die heeft nu eenmaal de neiging zijn argumenten kracht bij te zetten met een paar gigantische stompen. Boskamp zelf is inmiddels allang weer terug in zijn Belgische woonplaats Relegem, waar voor hem het dagelijks leven weer zijn gangetje heeft genomen en hij zijn gewoonte om vier voetbalwedstrijden per dag te bekijken ongetwijfeld ook weer heeft opgepakt. Maar bij René van der Gijp is het laatste spoortje verwondering nog altijd niet uit zijn stem verdwenen. ‘Hoe is het mogelijk, hè?’, zegt hij, tussen twee happen ei door. ‘Dat het je allemaal zó kan aangrijpen, dat je ervan gaat huilen? Het was voor het eerst van mijn leven dat ik zoiets zag, man. Ik zweer het je: ik wist niet dat mensen zó’n hart voor een club konden hebben. Meestal vind ik het allemaal een beetje overdreven, weet je wel? Maar bij Jan niet. Bij hem is het allemaal echt. Mooi, man. Ik vond het ontroerend om te zien.’