Zijn moeder komt in een van de ingeplakte krantenstukken aan het woord. Het gaat dan over het imago dat haar zoon steeds vaker krijgt opgespeld. Dat van onhandelbaar, verwend mannetje met een grote mond. In Het Vrije Volk vraagt ze aan de verslaggever: ‘Zeg nou zelf. Je hebt hier nu zo’n anderhalf, twee uur gezeten. Is dat nou een vervelende opschepper, met wie je hebt zitten praten? Hoe komen ze erbij?’
Van der Gijp over dat imago, in diezelfde krant. ‘Misschien zit het wel in mijn spel. Ik praat veel in het veld, ik loop voortdurend te lachen – dat is irritant, ik weet het. Laatst in Haarlem zei ik tegen zo’n gozer, Balm geloof ik: Spelers zoals jij, daar hebben we er duizend van in Rotterdam. Nou man, woest was-ie, helemaal over de rooie. Hij was linksbuiten, maar hij ging speciaal linksback lopen om mij een schop te kunnen geven.’ Bij het artikel staat ook een foto. Een lachende Louis van Gaal naast Van der Gijp, zijn arm vaderlijk over diens schouder.
Er zitten ook oude albums in de kist, vol kinderfoto’s in mooie, verschoten kleuren. Op sommige foto’s draagt de kleine Van der Gijp witte kniekousen en een klein geruit jasje. Wat opvalt: op elke afbeelding staat hij alleen, of naast zijn moeder. Het lijkt wel of René van der Gijp is opgegroeid in een schilderij van Edward Hopper. Overal om hem heen is ruimte, leegte. Er is, behalve zijn moeder, nooit een mens in zicht. Vaak hebben ze elkaars hand vast. Zijn vader zie je alleen terug op foto’s die bij het voetbalveld zijn genomen. Soms trainde hij twee amateurclubs tegelijk, een op zaterdag en een op zondag.
Nog een album, nu van een iets oudere René van der Gijp. Het is carnaval, ergens eind jaren zestig. De kleine Van der Gijp is verkleed als astronaut. Hij poseert op het bed van zijn kinderkamer. Aan de muur hangen posters. Raketten, Thunderbirds, een afbeelding van The Monkees, een foto van zijn vader als voetballer en een elftalplaat van Sparta. Met elke pagina groeit hij een paar jaar. Je ziet hem een stripboek lezen bij de centrale verwarming, daarna vooral op het voetbalveld en op klassenfoto’s. Het zijn inmiddels de jaren zeventig. De haren groeien, de broekspijpen worden steeds wijder. Als René van der Gijp geen Adidas-voetbalschoenen aanheeft, draagt hij plateauzolen. Op zijn bovenlip dreigt de doorbraak van iets dat op een snor lijkt.
Onderin liggen de losse interviews uit tijdschriften en kranten. Ze gaan over zijn imago, over zijn talent, over de conflicten met zijn eigen clubs en de aanhoudende interesse van andere. Op een van de pagina’s zie je Van der Gijp in Engeland naast Martin Jol zitten, samen aan een kopje thee in Birmingham. Hij is er op een tiendaagse stage. Het wordt geen succes, zoals in latere jaren ook flirts met het Italiaanse Pisa, het Turkse Galatasaray, het Franse Monaco, het Spaanse Mallorca en het Rotterdamse Feyenoord uiteindelijk tot niets leiden. Van der Gijp traint er op een typisch grauwe Engelse dag voor het eerst mee, met dreigende motregen en in de schaduw van een grote fabriek.
Dan weet hij diep in zijn hart eigenlijk al dat hij liever in Nederland blijft.
In de kist zit ook een rode map. Daarop heeft Wim van der Gijp met keurige balpenletters Nederlands Elftal op geschreven. Binnenin zitten de vergeelde krantenstukje die herinneren aan de vijftien interlands van zijn zoon.
Een tussengeneratie, zo noemt René van der Gijp zijn lichting bij Oranje zelf altijd. Hij zat ingeklemd tussen het elftal dat steunde op vicewereldkampioenen als Ruud Krol en Johan Neeskens en het jonge, getalenteerde team rond Ruud Gullit en Marco van Basten, de Europees kampioenen van 1988. Zijn medespelers luisterden naar namen als Edo Ophof, Peter Boeve, Cees van Kooten, Ronald Spelbos. Voorin waren zijn concurrenten de routinier René van de Kerkhof van PSV en de Ajacied Simon Tahamata. Hij mag zijn prestaties voor Oranje graag bagatelliseren. ‘Ik heb wedstrijden gespeeld zo slecht, dat wil jij niet weten’, zegt hij dan. ‘Dat ik dacht: wat erg, hier moeten mensen straks in de samenvatting nog naar gaan kijken ook.’
Hij debuteert in september 1982, wanneer Kees Rijvers hem selecteert voor de EK-kwalificatiewedstrijd tegen Ierland, in De Kuip. Het moet zijn grote internationale doorbraak worden en de voetballer weet dat zelf ook. ‘René van der Gijp ineens serieus’, schrijft het AD aan de vooravond van die ontmoeting, op een toon die bijna iets alarmerends in zich heeft. Verslaggever Hans van Alphen noteert: ‘Wanneer de ex-Spartaan trouw zou zijn gebleven aan zijn kakelbonte imago als levensgenieter, had hij bij zijn entree in het KNVB-sportcentrum in Zeist minstens de slagboom op zijn voorbumper moeten nemen. Maar in plaats daarvan begroette bondscoach Kees Rijvers gisterochtend een haast ingetogen pupil. Na eerst zijn haren keurig in het gelid te hebben gekamd in zijn achteruitkijkspiegel en daarna zorgvuldig de portieren van zijn kostbare sportwagen op slot te hebben gedaan, sloeg de morgenavond in Oranje debuterende aanvaller pas het bospad in richting sporthotel. Niks geen bravoure. Slechts zijn opzichtige gouden halsketting liet iets uitkomen van de bon vivant die de 21-jarige Dordtenaar op zijn tijd kan zijn.’