Home>>read Gijp free online

Gijp(28)

By:Michel van Egmond


De meest spraakmakende verschijnen al in de vroege jaren tachtig, wanneer René van der Gijp de vertrouwde omgeving van Het Kasteel heeft verlaten voor Lokeren, een slaperige Belgische provincieplaats ergens langs de snelweg tussen Antwerpen en Gent. Hij arriveert er in het voorjaar van 1982 als rechtsbuiten van Sporting.

Al snel neemt Van der Gijp er zijn intrek in een gigantische villa aan de Baronsdreef. Het is de voormalige woning van de even beroemde als kale spits Lato. De Pool is dan net verkocht aan een Mexicaanse club. ‘Ja, het is wel een leuk huisje’, zegt Van der Gijp in januari 1983 tegen VI-verslaggever Johan Derksen, die hem uiteraard weer is komen opzoeken. ‘Die Lato had nog een fles shampoo laten staan, maar daar heb ik geen gebruik van gemaakt. Ik heb zijn foto’s nog eens goed bekeken en eerlijk gezegd had ik daarna geen vertrouwen meer in dat merk.’

Van der Gijp woont in België met zijn eerste vrouw Jacqueline en een zes maanden oude maar desondanks kolossale Deense dog, genaamd Zico. Waar je bij anderen meestal ziet dat de baasjes in de loop der jaren op hun hond gaan lijken, is het bij René van der Gijp en Zico precies andersom. ‘Het is een schat van een dier’, zegt de jonge voetballer in VI, ‘hij is net zo lui als zijn baas. Ook Zico houdt van uitslapen. Wanneer mijn vader hier is wil hij Zico ’s morgens om zeven uur uitlaten, maar dan bijt hij naar mijn vader. Zico wordt ’s morgens om half elf uitgelaten. Dan moet hij zeiken als een aap, maar dan heeft hij tenminste een goede nachtrust gehad.’

Ook in Lokeren prijst hij de overzichtelijkheid van een leven als voetballer. ‘Ja, je hebt een mooi leven als fullprof. Uitslapen, trainen, met de Atari spelcomputer spelen. Ik durf tegen elke voetballer in Europa hapmannetje te spelen.’ Met ‘hapmannetje’ bedoelt auteur Derksen het computer spel PacMan, samen met SpaceInvaders een verregaande vorm van technologie in de vroege jaren tachtig.

De jonge voetballer poseert dit keer voor de verandering met een zijden sjaal en een klassieke gleufhoed voor de foto. ‘Lachen doen ze hier niet’, zegt hij. ‘Met de trainer kun je niet lachen maar met de spelers ook niet. We hebben geen gangmakers in het elftal. Wanneer ik iets zeg, zitten ze me allemaal gek aan te kijken.’

Van der Gijp voelt zich vaak onbegrepen in België. Wanneer hij een grap maakt denken ze dat hij serieus is en andersom. Daarnaast is hij nogal openhartig. Vooral over zijn medespelers. ‘Mijn Belgische medespelers zijn heel aardige jongens, maar een beetje schijnheilig’, zegt hij bijvoorbeeld. En: ‘Achter elkaars rug zitten de spelers hier alleen te roddelen.’ Of over zijn Nederlandse collega’s: ‘Je kunt hier in Lokeren ook Voetbal International kopen, maar echt interessant vind ik het niet. Wat hebben al die spelers nou te melden? Het is allemaal even vlak. Ik ben de enige die voor zijn mening durft uit te komen. Ach, ik heb ze toch meegemaakt in Zeist? Wim Kieft, Gerald Vanenburg, Frank Rijkaard en Ruud Gullit, aardige jongens hoor, maar er heerste altijd een grafstemming.’

Het zal hem zijn hele loopbaan op boze teamgenoten, schorsingen en boetes komen te staan. Maar journalisten lopen met hem weg. Van der Gijp is niet alleen te allen tijde bereid om tekst per strekkende meter te leveren, hij heeft ook over ongeveer alles een afwijkende mening. Daarnaast drukt hij zich over het algemeen een stuk komischer uit dan zijn collega’s. ‘Bij PSV word je behandeld als een koelkast’, zegt hij in 1987 in VI over de club die hij dan net verruild heeft voor Xamax Neuchâtel. Hij klaagt daarin over een amateuristisch geleide vliegreis naar China, Indonesië, Hong Kong en Thailand. In economyclass. ‘We kwamen gebroken terug. Ze hadden ons ook nog tussen de rokers gezet. Na een paar uur was er nog een zicht van drie meter. Je kunt echt beter vijf jaar in de Botlek wonen dan tussen de rokers van Singapore naar Amsterdam vliegen.’ En over zijn eerste contract bij Sparta, begeleid door wijlen Ger Lagendijk als zaakwaarnemer. ‘1500 gulden salaris, maar hij liet wel een transfersom van 750.000 gulden in mijn contract opnemen. Dat had ik beter door de SRV-man kunnen laten doen.’

René van der Gijp toont zich in zijn uitspraken al op jonge leeftijd een meester in de overdrijving. In 1985 in VI, over een buurvrouw die klaagt over de herrie die hij in de ochtend maakt. ‘Ik begrijp er niets van. Wanneer ik ’s morgens mijn tanden stevig poets, begint zij al te kloppen.’

In tegenstelling tot wat gebruikelijk is in deze bedrijfstak, zijn de interviews met René van der Gijp ook altijd spannend. Hij heeft een aangeboren neiging tot provoceren, een karaktertrek die zich in zijn beginjaren vooral openbaart in het halfspottend koketteren met de vooroordelen die rond profvoetballers bestaan. ‘Ik ben geen denker, eigenlijk denk ik nooit na. Wanneer je om je heen kijkt, zie je alleen maar ellende. Werkloosheid, oorlog, Polen, armoede. Dat is toch vreselijk? Ik heb een sportwagen, een contract, een mooi huis. Ik ben gezond, mijn ouders zijn gezond en ik kan kopen wat ik wil. Dat is toch prachtig? Wie kan dat nog zeggen tegenwoordig? Ik heb een heerlijk leven. Mijn vriend Wim Suurbier heeft ook lekker geleefd, maar ik wil het wel wat slimmer doen. Ik heb net diploma’s genoeg om de vakken bij te vullen in De Bijenkorf. Ik moet me wel goed indekken. Ik weet niet wat armoede is, ik wil het ook niet weten. Ik wil lekker leven. Nu ik dit huis heb, komen mijn ouders regelmatig langs. Het is een dik uur rijden vanuit Dordrecht. Meestal komen ze een weekend. Mijn moeder maakt dan meteen het huis schoon.’