‘Ik heb langzamerhand het idee dat voetballers nooit nadenken’, schrijft hij, ‘maar enkel en alleen in hun eigen kleine bekrompen wereldje leven. René van der Gijp blijkt geen uitzondering.’
29. Niemand
-Ze zeggen dat je niet alles uit je carrière hebt gehaald, maar je bent wel met PSV twee keer kampioen geworden.
‘Jawel. Maar dat was in die jaren bijna gewoon. Wij werden met PSV soms al begin maart kampioen. Als wij dan met die schaal terug naar Eindhoven reden stond er echt niemand in de berm van de snelweg, hoor.’
-Niemand?
‘Ja, om te plassen misschien. Maar niet om naar ons te zwaaien.’
30. ‘Ik heb een werker naast me nodig’
Het allereerste grote interview dat het jonge talent René van der Gijp in zijn leven geeft, wordt afgenomen door een oudere journalist met een snor en lang haar. Hij heet Johan Derksen en hij ziet het helemaal zitten in de eigenzinnige rechtsbuiten van Sparta. Daarom rijdt hij in het voorjaar van 1978 naar Dordrecht voor een gesprek. De vader van de voetballer blijft er die middag voor de zekerheid wel even bij zitten.
René van der Gijp is dan achttien jaar oud en heeft pas een handjevol wedstrijden achter de rug voor het Sparta van trainer Mircea Petescu. Hij beschikt over talent, daar zijn alle kenners het wel over eens, maar hij komt nog maar net kijken. Desondanks staat er als kop boven het artikel: ‘Ik moet iemand voor het vuile werk naast me hebben’
Het gesprek verloopt zo:
Wim: ‘Dit is het eerste interview van René. Ik wil niet dat hij negatief overkomt. Ik wil ook niet dat er in negatieve zin over Petescu gepraat wordt, die man heeft hem bij de selectie gehaald.’
René: ‘Ik ben bij DFC begonnen. Hans Bentzon was mijn trainer. Ik heb weinig van hem geleerd. Hans is geen jeugdtrainer, hij kan alleen met senioren werken. Wanneer wij liepen te trainen, zat hij frikadellen te eten voor de kantine. Ik heb wel vreselijk veel gelachen met hem. Hans en ik passen uitstekend bij elkaar. Van mijn tweede trainer, Maarten de Keijzer, heb ik wel veel geleerd. Maarten kon vreselijk goed over voetbal praten. Plotseling stond er iemand van Feyenoord voor de deur, of ik voor Feyenoord wilde komen spelen. Dat heb ik gedaan, maar het werd een enorme teleurstelling. Kasper Huijbregtsen trainde de B-junioren en liet ons alleen maar lopen. Van Varkenoord naar het crematorium, en terug. Dat beviel me helemaal niet. In die tijd was ik gek van Steve Harley en Cockney Rebel. Daarom droeg ik een bolhoed. Ik dacht dat ze gek werden bij Feyenoord. Die hoed moest af, anders kon ik vertrekken. Nou die hoed hield ik natuurlijk op, maar ik ben bij mijn vader gaan trainen, bij DRL. Ik werd teruggezet naar B2, maar ik bleef wel in het Nederlands jeugdelftal spelen. Het was een rommeltje bij Feyenoord, tijdens de training renden we zo naar binnen om naar de soul toptien te luisteren. Hans Kraay jr. speelde ook in dat elftal. Toen ik problemen kreeg, heeft zijn vader me aangeraden naar Sparta te gaan, nu kom ik hem daar als trainer tegen.’
Wim: ‘Die Kasper Huijbregtsen was geen trainer maar een bergbeklimmer. Hans Kraay zei toen dat René naar Sparta moest gaan, volgens hem zou hij dan binnen twee jaar betaald voetbal spelen. Dat is uitgekomen. Ik ben bij het Feyenoord-bestuur geroepen over die hoed. Ruud Krol had ook zo’n hoed en toen wilde René het ook. Hij had ook nog een paraplu en een zwarte tas. Hij vond het heerlijk om zich, met die hoed op, in een taxi naar school te laten rijden. Ach, ik maakte me daar niet zo druk over. Maar bij Feyenoord deden ze dat wel.’
René: ‘Mijn vader is trainer, ik ging altijd met hem mee. Iedere training en iedere wedstrijd. Hij is zeven jaar trainer van Olympia geweest. Ik ben zeven jaar met hem mee geweest. Ik hoorde er bij. Ik was een soort mascotte. Ik stond op alle elftalfoto’s. Wanneer ik vrij ben, ga ik nog steeds met mijn vader mee.’
Wim: ‘René traint graag, dat is een goed teken. Hij wil trainen, veel leren. Daarom word ik af en toe ziek van het gezeur dat hij niet kan verdedigen. Hij is verdedigend inderdaad zwak, maar ik begrijp niet waarom die trainers daar niet aan werken. Ze praten er alleen over.’
René: ‘Ik kan niet verdedigen, maar er zijn ook spelers die niet kunnen aanvallen. Dat lijkt me veel vervelender.’
Wim: ‘Ger Blok kwam na iedere wedstrijd van het Nederlands jeugdelftal naar me toe. Hij was weer de beste, maar hij kan niet verdedigen, zei hij dan. Later hebben ze hem afgevoerd, omdat hij niet meeverdedigde.’
René: ‘Ik ben ook afgevallen omdat ik altijd ruzie met Ron Groenewoud had. Ik heb trouwens overal ruzie gehad. De laatste tijd gaat het steeds beter. Met Petescu heb ik nooit problemen gehad. Petescu liet me mijn gang gaan.’