Vroeger, als PSV’ers, waren ze nooit ver uit elkaars buurt. Hij kan er smakelijk over vertellen, wat hij dan ook vrijwel wekelijks doet. Zijn onuitputtelijke repertoire Gullit-anekdotes is een wonderlijk overblijfsel van wat ooit een zeer hechte vriendschap was. Het bestaat eruit dat de helft van het duo nu door het land trekt met verhalen waarin de slaapkamergeheimen van de andere helft worden onthuld. Hilarische petites histoires zijn het, dat wel, waarbij niet zelden de naar verluidt imposante omvang van Gullits geslachtsdeel een prominente rol in de vertelling krijgt.
‘Ruud was een bijzondere jongen. In alles. Die had zó veel uitstraling, dat was niet normaal meer. Altijd relaxed, altijd zelfverzekerd. Schitterend om te zien. Echt iemand aan wie een team zich kon vasthouden. Ik kon van hem genieten als voetballer. De power, de overtuiging. Ik moest in het veld echt uitkijken dat ik hem niet aangaapte. Het charisma dat hij buiten het veld had, dat vond ik ook fascinerend. Hij deed ook bijzondere dingen, die Ruud, rare dingen. Ik werd een keer midden in de nacht van hem wakker. Deed ik stiekem één oog open om te zien wat hij aan het doen was. Toen zag ik ‘m dus uit zijn bedje kruipen en in zijn onderbroekje naar zijn voetbalschoenen lopen. Die trok-ie aan. En toen ging-ie daarmee een paar rondjes door onze kamer lopen. In zijn onderbroek, met zijn Adidas World Cups over het tapijt. Apart hè? Eerst dacht ik nog: hij is aan het slaapwandelen. Maar dat was niet zo. Wat hij dan wel aan het doen was, dat weet ik niet. Ik heb het hem nooit gevraagd.’
De verwijdering met Gullit kwam in maart 2005. Net zomin als bij Van Gaal lag hier een knallende ruzie aan ten grondslag lag. ‘Mijn vader was overleden. Ik belde Ruud om het te vertellen. Halverwege zei hij: “Wacht even, wacht even, ik heb een wisselgesprek.” Okay, dat kan. “Gijp, ik bel je zo terug”, zei hij. En dat heeft hij ook wel gedaan. Aan het einde van de dag.’ Dan: ‘Ruudje is druk hè? Veel drukker dan ik. Daardoor groei je een beetje uit elkaar.’
Voor het eerst deze middag is het even stil in de auto. ‘Hoe is het met je voetjes? Lekker? Zal ik het verwarminkje lager zetten?’ Over Gullit is René van der Gijp wel weer uitgepraat. Hij heeft een hekel aan ruzie maken, conflicten en kwaadsprekerij. ‘Laat gaan, man,’, zegt hij over de verwaterde relatie met de man die ooit getuige was op zijn huwelijk. ‘Laat lekker gáán.’ Maar het komt er dit keer niet erg overtuigend uit. Ruud Gullit en Louis van Gaal, ogenschijnlijk zó verschillend van elkaar, deden onbewust allebei wat maar heel weinigen lukte: ze stelden René van der Gijp teleur.
19. Geit
‘Toen ik in Zwitserland bij Xamax Neuchâtel speelde, reed ik vaak een dag na onze wedstrijd naar Milaan. Ging ik bij AC Milan kijken en daarna stappen met Ruud. Het was niet ver rijden. Ik nam vaak het zoontje van de voorzitter mee, die vond het geweldig om de grote Gullit te ontmoeten. Was altijd heel gezellig. We zaten op een avond in discotheek Hollywood in Milaan. Toen kwam die kleine Maradona opeens binnen. Dan weet je niet wat er gebeurt, hoor. Ik heb nog nooit van mijn leven in zó’n korte tijd ergens zó’n chaos zien ontstaan. Dat was geweldig.’
-Nog met elkaar gesproken?
‘Ruud stelde ons aan elkaar voor. “Hij is de rechtsbuiten van Oranje”, zei-ie er nog bij. Diego knikte heel aardig, maar hij had natuurlijk geen idee wie ik was. Hij zat de hele avond alleen maar te lachen. Echt hoor, die Diego is eigenlijk gewoon een heel lieve, sympathieke, blije geit.’
-Jij noemt de grootste voetballer ter wereld ‘een lieve, sympathieke, blije geit?’
‘Ja hoor, net zo makkelijk. Weet je wat ik altijd zo mooi vond aan Maradona? Dat niet alleen de hele wereld vond dat hij de beste was, maar hij zelf ook. Heerlijk is dat, wanneer je nooit aan je eigen genialiteit twijfelt. Weet je wie dat trouwens ook een beetje heeft?’
-Van Gaal?
‘Sneijdertje. Die kan ook vanaf veertig meter aanleggen voor een schot op doel en als de bal dan in de derde ring is verdwenen, dan is zijn eerstvolgende actie gewoon weer een passje met de buitenkant voet. Maar de beste op dat gebied was toch wel Preben Elkjaer Larsen, die gekke Deen met wie ik bij Lokeren speelde. Die deed echt precies wat hij wilde. Ik heb nog nooit iemand gezien die zich zó weinig van de buitenwereld aantrok en zó trouw zijn eigen gevoel volgde. Al zaten er vijf trainers op de bank, dan nóg liet hij zich niet vertellen wat hij moest doen. We speelden een keer tegen RWDM. Het was bijna afgelopen. Hij had de hele wedstrijd niets goeds gedaan, alleen maar ballen bij de tegenstander ingeleverd. Tot de laatste paar seconden van de wedstrijd. Hij wordt met een steekpass weggestuurd en komt ineens alleen voor de keeper. Iedereen had in zijn positie zijn ogen dicht gedaan en die bal een ros gegeven. Maar hij niet. Weet je wat-ie deed? Hij stiftte ’m. Gewoon, omdat z’n gevoel dat ingaf. Zo’n heerlijke, langzame stift. Plof, in het netje. Nou, toen dacht ik dat ik gek werd in het veld. Dat vind ik zó knap, zó bijzonder. Dat je dat dúrft, nadat je zo’n draak van een wedstrijd hebt gespeeld. Geweldig vind ik dat. Ben ik nooit meer vergeten.’