‘Hughes was vindingrijk, origineel. Als er sneeuw lag, maakte hij de kantine leeg. Dan speelden we partijtjes van drie-tegen-drie, het hele meubilair tegen de muur opgestapeld. Dat was een feest. Hij verzon de gekste dingen om het leuk te houden voor ons. Wat dat betreft was hij de ideale veldtrainer. Ik ging later weleens bij Feyenoord kijken, toen mijn vriend Ruud Gullit daar trainer was. Zag je gasten met elastieken om, hartslagmeters, computers. Er stonden nog net geen doktoren met witte jassen langs het trainingsveld. Schei toch uit. Er wordt veel te interessant over dat trainersvak gedaan. Wat Hughes deed – twee uur lang Manchester United-Liverpool op dinsdagmiddag – dat kan nog steeds, hoor. Zet hem morgen bij Bayern München neer en er is niets aan de hand.’
Nu schiet Van der Gijp in de lach. Hij ziet het kennelijk opeens helemaal voor zich. Het is ook een komisch beeld: Barry Hughes met zijn geruite pet op zijn hoofd, rolfluitje in de aanslag, oog in oog met de miljoenenselectie van FC Hollywood. ‘Wat zullen ze opeens een plezier hebben zeg, die mannetjes! Ik zweer het je: dan zie je die Badstuber voor het eerst van zijn leven lachen.’ Dan: ‘Nee, die Arsène Wenger, die zou ik nog weleens aan het werk willen zien. Dat zou nog weleens interessant kunnen zijn. Ik heb niet het idee dat er bij die man veel geldingsdrang aanwezig is. Die houdt echt van voetbal, van trainen en coachen. Die doet wat hij het leukst vindt. Maar de rest… Ik moet trouwens even plassen.’
15. Fuckin’ Geert
-Met wie was Barry Hughes als trainer eigenlijk te vergelijken?
‘Met niemand. Alhoewel: misschien met Bobby Robson.’
-Robson?
‘Ja. Bij het overlijden van Bobby Robson kwamen allemaal grote spelers aan het woord. Alan Shearer, Gary Lineker, noem maar op. En eigenlijk zeiden ze allemaal in andere woorden hetzelfde, namelijk: wat een aardige man. Wát een ontzettend aardige, enthousiaste man. Ik hoorde niemand over zijn trainingsmethodiek, of zijn tactische ingrepen of zijn opstelling. Nee: een aardige man.’
-Zo was Hughes ook?
‘Ja. Maar het lijkt wel of de trainers van deze generatie dat niet meer willen. Het is allemaal zo stoer. Verbeek, Jans, noem ze allemaal maar op. Zelfs Mario Been, wat echt een vreselijk aardige jongen is, heeft daar last van. Terwijl: als we straks twintig jaar verder zijn en al die mannen zijn zeventig, dan moeten ze hopen dat ze een oud-speler van hen tegenkomen die zegt: wat een aardige man. Ik bedoel: het is toch aandoenlijk als je Dickie Advocaat hoort zeggen dat het hoogtepunt in zijn leven is, dat hij met Medvedev in de lift stond. Kom op hé. Dat is zelfverheerlijking en nietigheid tegelijk.’
-Had Hughes geen last van?
‘Welnee. Dat vond ik ook het leuke aan hem. Hughes kon ook na een nederlaag nog gieren van de lach. Omdat die man tenminste de betrekkelijkheid van alles inzag.’
-Toch hebben jullie ook weleens ruzie gehad.
‘Ik heb een keer een schoen naar zijn kop gegooid, dat klopt. Dat was na een verloren wedstrijd met Sparta. Eerst vroeg hij aan me of ik wel had meegespeeld. Daarna haalde hij heel opzichtig mijn shirt tussen de andere shirts vandaan en zei dat die niet gewassen hoefde te worden omdat ik toch niet had getranspireerd. Toen werd ik boos. Gooide ik een schoen naar zijn kop.’
-En?
‘Mis. Ik raakte wel Geert Meijer vol op zijn knie. De hele kleedkamer was stil. ‘Fuckin’ Geert’, zei Hughes, ‘Nou is hij voor het eerst van zijn leven geblesseerd.’ Daarmee was de zaak afgedaan.’
16. ‘Ik zweer het je: Louis bestaat uit twee persoonlijkheden’
René van der Gijp stopt bij een tankstation en gaat naar binnen. Hij heeft nog geen twee stappen over de drempel gezet, of hij wordt al door een verbaasde automobilist aangesproken. Door het raam is nog net te zien hoe de man met heftige gebaren aan een ogenschijnlijk enthousiast verhaal begint. Hij moet ongetwijfeld steeds nodiger plassen, maar toch blijft René van der Gijp geduldig staan en knikt met enige regelmaat vriendelijk met zijn hoofd.
Samen met Pim Doesburg en Ruud Geels was Van der Gijp aan het begin van zijn voetballoopbaan de enige fullprof van Sparta. ‘De rest van de groep werkte er nog bij. Veel jongens zaten bij de gemeente. Dat had Sparta voor ze geregeld. Maar ik had de hele dag verder niks te doen, dus ging ik er ’s middags vaak met Hughes op uit. Een bloemetje brengen naar zieke supporters, iets doen voor het goede doel, dat soort dingen. Was gezellig, man. Alleen kon Hughes niet zo goed autorijden. Hij had wel altijd grote wagens, maar als hij bijvoorbeeld een cassettebandje moest verwisselen, dan stopte hij daarvoor gewoon midden op de weg. In die jaren maakte hij veel reclame. Op zijn achterruit stond in grote plakletters: Barry Hughes – Mercedes Benz Promotion. Toen bij het verwisselen van het cassettebandje die mensen achter hem begonnen te toeteren, tikte hij mij op mijn knie. “Hé Gijp”, zei Hughes, “zijn wij fuckin’ populair in Rotterdam, of niet?” Ha! Welnee man, zei ik dan, ze toeteren omdat je in de weg staat!’