Wanneer René van der Gijp nu, rijdend richting het oosten, aan de vader van zijn VI-collega Hans Kraay jr. denkt, schiet hij in de lach. ‘We moesten met PSV voor de Europa Cup eens tegen Dnjepr Dnjepropetrovsk. Kraay was een training gaan bekijken. Hij was vooral benieuwd naar hun spits, ene Protasov. Op de dag dat die ouwe Kraay zo onopvallend mogelijk achter een bosje naar het veld stond te loeren, kwam die gozer met twee ingezwachtelde knieën het veld opgelopen. Daar had-ie geloof ik één uur en achtentwintig minuten over gedaan. Hij kwam bijna niet vooruit. Dus toen wij een paar dagen later de wedstrijdbespreking hadden, zei Kraay: “Jongens, weet je wat we doen? We laten die gasten steeds hun spits aanspelen, want die kan er toch geen klote van. Die is niet vooruit te branden.’”
De rechterhand van René van Gijp verlaat nu het stuur. Een klein kneepje in de knie van zijn bijrijder, om de komst van de clou vast in te leiden. Dat doet René van der Gijp vaak, mensen aanraken tijdens het praten. Hoe beter hij ze kent, hoe fysieker hij wordt. Bij het krijgen van de slappe lach mag hij graag zijn hoofd even te ruste leggen op iemands schouder, of, als een soort uitroepteken na een sterke anekdote, zijn gesprekspartner een paar keer stevig tussen de schouderbladen slaan. Toen Mario Been een keer te gast was bij het televisieprogramma Voetbal International legde Van der Gijp niet alleen lange tijd zijn hand op diens pols, maar begon hij zijn vriend na een tijdje ook met twee vingers zachtjes te aaien. Het was een vreemd gezicht. Van der Gijp deed alsof Mario Been op dat moment niet de trainer van Feyenoord was, maar een jong poesje dat lag te zonnen in de vensterbank.
De Mercedes schiet onder het bord Gorinchem door. Van der Gijp gaat verder met zijn verhaal. ‘Nou, wij lieten die Rus in de spits dus lekker zijn gang gaan. Maar dat hadden we misschien toch beter niet kunnen doen. Die gozer was goed! Hij maakte binnen twintig minuten zijn eerste goal. En na rust maakte-ie er voor de gezelligheid nog een. En snél, jongen, snél. Kraay dacht dat ze een halve invalide hadden opgesteld, maar die Protasov deed juist alles met 180 kilometer per uur! In de rust zaten we in de kleedkamer. 1-0 achter. Ik kon bijna mijn lachen niet houden. Iedereen zweeg. Stevens, Van Breukelen, dat soort jongens kon er helemaal niet tegen om achter te staan. Toen heb ik maar wat gezegd. Het was zo stil. ‘Trainer’, vroeg ik aan Kraay, ‘zullen we in de tweede helft maar een andere speler vrij laten, of vindt u het wel lekker gaan zo?’ Mooi man. Dan hadden ze allemaal het schuim op hun lippen staan in die kleedkamer.’
René van der Gijp geeft jaarlijks zo veel lezingen dat hij deze geschiedenis al veel vaker uit de doeken moet hebben gedaan, maar toch verhindert dat niet dat hij nu, op de linkerbaan van de A15, bijna in de vangrail stuurt van het lachen. Wat hij zo bewondert in Berbatov, heeft hij zelf dus ook: René van der Gijp kan genieten van René van der Gijp. Als het moet is hij zijn eigen publiek.
Trainers, en dan vooral de mate waarin ze hun invloed overschatten: het is na al die jaren nog steeds zijn favoriete gespreksonderwerp. ‘We zouden in de voetbalwereld eens moeten ophouden om al die trainers zo belangrijk te maken. Het was echt niet Hans Kraay die PSV kampioen maakte. Het was Gullit, Nielsen, Arnesen, Van Breukelen en dat soort jongens. Zo is het nog steeds. Het gaat niet om Guardiola. Nee, het gaat gelukkig nog altijd om Messi, Xavi en Iniesta. Ik zal niet zeggen dat je net zo goed Clown Bassie op de bank bij Real Madrid kan zetten, maar het scheelt weinig. Echt hoor. Ik heb het toch zelf meegemaakt? We speelden een keer met PSV bij FC Utrecht. Toen heb ik mijn goede vriend Maarten Spanjer stiekem de kleedkamer binnengesmokkeld. Terwijl Hiddink op de gang stond en niets in de gaten had, heeft Maarten toen de ploeg toegesproken. Helemaal in de stijl van Rinus Michels. Het ging over druk zetten, en strijd die hij wilde zien en dat voetbal oorlog was. Wij lagen op de grond van het lachen. Zelfs toen de bel voor de wedstrijd ging, bleef hij maar doorgaan. Hiddink dacht op een gegeven moment: waar blijven die gasten nou? Deed-ie de deur open en zag hij Maarten staan. Hij heeft niets gezegd, hem bij zijn middel gepakt en zó de kleedkamer uitgetild. Dat vergeet ik nooit meer. Maar we wonnen wel. Dik. Het was een van de beste wedstrijden van het seizoen. Ik zweer het je: er wordt veel te interessant over dat trainersvak gedaan.’
Zodra Van der Gijp over trainers spreekt, sluipt er een diepe minachting in de toon van zijn woorden. Als geboren individualist heeft hij het niet zo met de mannen die vooral in groepsprocessen denken. ‘Al die trainers en hun assistentjes, simultaan schrijvend in hun notitieblok. Dan denk ik: wat zouden die mensen in godsnaam allemaal aan het noteren zijn? Kunnen ze niet beter gewoon op het spel letten? Vroeger bestelde een voetbalclub aan het begin van het seizoen 85 ballen. Nu 85 flip-overs. Zelfs Arsène Wenger doet aan die gekkigheid mee. Die zie ik dan de hele wedstrijd langs de kant in de stromende regen staan. Dan denk ik: waar sláát dat eigenlijk op? Waarom gaat die man niet gewoon lekker in zijn dug-outje zitten? Je bent als arme televisiekijker gewoon bang dat-ie verzuipt. Maar weet je wat dat nou is? Imagebuilding. De buitenwereld laten zien hoezeer je er mee bezig bent. Meer is het niet.’