Joona plaatst de eerste patroon in de patroonhouder, draait zich om naar de bevelhebber, laat zien waar de man zich in de wagon bevindt en geeft het teken voor een onmiddellijke inval.
106
Er klinkt een korte knal als de tussendeur wordt opengebroken en in het grind valt en de me de metrowagon bestormt.
Ruiten versplinteren en scherven vliegen over opengesneden stoelen en kletteren op de grond.
De man schreeuwt met reutelende stem.
De gasfles valt met een zwaar geluid om en argon stroomt sissend naar buiten terwijl hij de wagon in rolt. Alle tussendeuren in de wagon worden met harde bonzen geforceerd.
Joona klautert over beschimmelde dekens, eierdozen en vertrapte kranten. De scherpe lucht van gas vult de wagon.
‘Blijf liggen!’ schreeuwt iemand.
Het schijnsel van twee wapenlampen doorzoekt de wagon sectie voor sectie, tussen de stoelen en door vuil plexiglas.
‘Niet slaan,’ schreeuwt een man vanuit de andere sectie.
‘Stil!’
Het kapotgeslagen ventiel van de gasfles wordt dichtgetapet door de bevelhebber.
Joona haast zich naar de bestuurderscabine.
Vicky Bennet en Dante zijn nergens te zien.
Het ruikt naar zweet en oud voedsel. De wanden en ramen zijn bekrast en bekladderd met tags.
Iemand heeft gegrilde kip gegeten op een vettig papier op de vloer, tussen de banken liggen bierblikjes en snoeppapiertjes.
Het krantenpapier op de vloer ritselt onder zijn schoenen.
Het schijnsel van buiten wordt gespikkeld als het door de kapotte ruiten naar binnen valt.
Joona loopt verder naar de bestuurderscabine waar de sleutel met de naam Dennis toegang toe geeft.
De deur is opengebroken door de me en Joona loopt door. De kleine ruimte is leeg. De wanden zitten onder de graffiti en krassen. Op het dashboard liggen een spuit zonder naald, beroet aluminiumfolie en lege plastic capsules. Op het smalle plankje voor de twee pedalen staan een pakje Alvedon en een tube tandpasta.
Dit was de plek waar Vicky’s moeder zich soms schuilhield, voor deze cabine heeft ze haar dochter vele jaren geleden de sleutel gegeven.
Joona zoekt verder en vindt een roestig stanleymes vastgestoken in de vering onder de stoel, snoeppapiertjes en een leeg potje babyvoeding waarin pruimenmoes heeft gezeten.
Door het zijraampje ziet hij de me de man in spijkerbroek naar buiten slepen. Zijn gezicht is erg gegroefd. Zijn ogen staan bang. Hij hoest bloed op over zijn baard en schreeuwt. Zijn armen zijn met kunststof handboeien vastgezet achter zijn rug. Hij wordt op zijn buik in het grind geduwd en krijgt de loop van een aanvalsgeweer tegen zijn achterhoofd gedrukt.
Joona kijkt rond in de krappe ruimte. Zijn blik vliegt over knoppen en schakelaars, de microfoon en de stuurknuppel met gelakt houten handvat, maar hij weet niet meer waar hij moet zoeken. Hij wil teruggaan naar het gedeelte met passagiersstoelen, maar dwingt zichzelf toch nog even te blijven, zijn blik over het instrumentenpaneel en de bestuurdersstoel te laten gaan.
Waarom hadden Vicky en haar moeder hier sleutels van?
Er is hier niks.
Hij staat op en bestudeert de schroeven waarmee het rooster voor de ventilatieopening vastzit, als zijn blik afdwaalt en blijft hangen op een van de woorden die op de wand is gekladderd: mama
Hij doet een stap naar achteren en ziet meteen dat bijna alles wat er op de verf is geschreven en erin is gekrast mededelingen tussen Vicky en haar moeder zijn. Dit moet een plek zijn geweest waar ze elkaar in alle rust konden ontmoeten en als ze elkaar misliepen, schreven ze berichtjes.
107
Als Joona weer buitenkomt, heeft de me de bebaarde man omgedraaid. Hij zit met zijn rug tegen de muur te huilen en lijkt erg verward.
‘Ik zoek een pubermeisje en een jongetje,’ zegt Joona. Hij trekt zijn kogelwerende vest uit en gaat op zijn hurken voor hem zitten.
‘Niet slaan,’ mompelt de man.
‘Niemand zal je slaan, maar ik wil weten of je hier een meisje hebt gezien, in deze wagon.’
‘Ik heb haar niet aangeraakt, ik ben haar alleen gevolgd.’
‘Waar is ze nu?’
‘Ik ben haar alleen gevolgd,’ antwoordt hij en hij likt bloed van zijn lippen.
‘Was ze alleen?’
‘Ik weet het niet – ze sloot zich op in de cabine.’
‘Had ze een jongetje bij zich?’
‘Een jongetje? Ja, misschien... misschien...’
‘Geef fatsoenlijk antwoord,’ onderbreekt de bevelhebber hem.
‘Je bent haar hierheen gevolgd,’ gaat Joona verder. ‘Maar wat deed ze daarna?’
‘Ze ging weer weg,’ antwoordt hij met angstige blik.
‘Waarheen? Weet je dat?’
‘Daarheen,’ antwoordt de man met een hulpeloze hoofdbeweging naar de metrobuis.
‘Is ze in de metrobuis, bedoel je dat?’
‘Misschien niet... misschien...’
‘Geef antwoord!’ buldert de bevelhebber.