Home>>read Getuige free online

Getuige(8)

By:Lars Kepler


‘Wat gezellig,’ zegt ze. ‘Maar ik wil u waarschuwen dat Maja erg dementeert. Zodra ze de kans krijgt, gaat ze ervandoor.’

‘Ik begrijp het,’ zegt Joona.

‘Afgelopen zomer wist ze helemaal naar Stockholm te komen.’

De vrouw neemt Joona mee door een gedweilde gang met gedimde verlichting en doet dan een deur open.

‘Maja?’ roept ze vriendelijk.





11


Een oude vrouw staat het bed op te maken. Als ze opkijkt, herkent Joona haar meteen. Dit was de vrouw die hem bij de Adolf Fredrik-kerk achtervolgde. Zij heeft hem de speelkaarten laten zien. Zij zei dat ze een boodschap van Rosa Bergman voor hem had.

Joona’s hart bonst heel snel.

Ze is de enige die weet waar zijn vrouw en dochter zich bevinden en ze zou niet van zijn bestaan op de hoogte moeten zijn.

‘Rosa Bergman?’ vraagt Joona.

‘Ja,’ antwoordt ze terwijl ze haar hand als een schoolkind omhoog steekt.

‘Ik heet Joona Linna.’

‘Ja,’ glimlacht Rosa Bergman en ze sloft naar hem toe.

‘U liet een boodschap aan me overbrengen,’ zegt hij.

‘Lieve hemel, dat herinner ik me niet,’ antwoordt Rosa en ze gaat op de bank zitten.

Hij slikt hard en doet een stap in haar richting.

‘U vroeg me waarom ik doe alsof mijn dochter dood is.’

‘Dat moet je niet doen,’ zegt ze berispend. ‘Dat is helemaal niet aardig.’

‘Wat weet u van mijn dochter?’ vraagt Joona en hij doet nog een stap in de richting van de vrouw. ‘Heeft u iets gehoord?’

Ze glimlacht afwezig en Joona slaat zijn blik neer. Hij probeert helder te denken en merkt dat zijn handen trillen als hij naar het keukentje loopt en twee koppen koffie inschenkt.

‘Rosa, het is belangrijk voor me,’ zegt hij langzaam en hij zet de koppen op tafel. ‘Heel belangrijk...’

Ze knippert een paar keer met haar ogen en vraagt dan met angstige stem: ‘Wie ben jij? Is er iets met moeder?’

‘Rosa, herinner je je een klein meisje dat Lumi heet? Haar moeder heet Summa en je hebt ze geholpen om...’

Joona verstomt als hij in de verwarde staarogen van de oude vrouw kijkt.

‘Waarom heeft u me opgezocht?’ vraagt hij hoewel hij weet dat het zinloos is.

Rosa Bergman laat haar koffiekopje op de grond vallen en begint te huilen. De verpleegkundige komt binnen en troost haar vakkundig.

‘Kom, dan loop ik met je mee,’ zegt ze zacht tegen Joona.

Ze lopen samen door de op rolstoelen berekende gang.

‘Hoe lang is ze al dement?’ vraagt Joona.

‘Het is snel gegaan met Maja... Vorige zomer zagen we de eerste tekenen, dus het is ongeveer een jaar geleden dat ze... vroeger heette het dat je kinds werd, wat voor de meesten tamelijk dicht bij de waarheid ligt.’

‘Als ze... als haar hoofd plotseling helder is,’ zegt hij ernstig. ‘Neem dan alsjeblieft contact met me op.’

‘Dat gebeurt soms inderdaad,’ knikt de vrouw.

‘Bel me meteen,’ zegt hij terwijl hij haar zijn visitekaartje geeft.

‘Commissaris?’ zegt ze verbaasd, en ze prikt het kaartje op het prikbord achter het bureau in het kantoortje.





12


Als Joona de frisse lucht in komt, ademt hij diep in alsof hij zijn adem al die tijd heeft ingehouden. Misschien had Rosa Bergman iets belangrijks te zeggen, denkt hij. Het is mogelijk dat iemand haar die opdracht had gegeven. Maar ze werd dement voor ze haar taak kon volbrengen.

Hij zal nooit weten waar het over ging.

Er zijn twaalf jaar verstreken sinds hij Summa en Lumi verloor.

De laatste sporen naar hen zijn uitgewist met het verloren geheugen van Rosa Bergman.

Het is nu voorbij.

Joona stapt in zijn auto, veegt de tranen van zijn wangen, sluit zijn ogen even en draait dan de sleutel in het contactslot om om terug te rijden naar Stockholm.

Hij heeft zo’n dertig kilometer over de e45 in de richting van Mora gereden, als Carlos Eliasson, chef van de rijksrecherche, belt.

‘We hebben een moord in een jeugdinternaat in Sundsvall,’ zegt Carlos met gespannen stem. ‘De alarmcentrale is vanmorgen even na vieren gebeld.’

‘Ik heb verlof,’ zegt Joona bijna geluidloos.

‘Je had toch best naar de karaokeavond kunnen komen.’

‘Een andere keer,’ zegt Joona, schijnbaar tegen zichzelf.

De weg loopt recht door het bos. In de verte tussen de bomen glinstert een zilverachtig meer.

‘Joona? Wat is er gebeurd?’

‘Niets.’

Iemand roept Carlos op de achtergrond.

‘Ik heb nu een bestuursvergadering, maar ik wil... Ik heb Susanne Öst net gesproken. Ze zegt dat de regiopolitie van Västernorrland niet van plan is een formeel verzoek om bijstand in te dienen.’

‘En waarom bel je mij dan?’