‘Waar is ze?’ vraagt hij gestrest.
‘Miranda ligt op bed,’ antwoordt een wat ouder meisje met donker, steil haar.
‘Hier ergens?’ vraagt hij terwijl hij naar de slaapafdeling wijst.
Het oudere meisje knikt en Rolf volgt de bloedige voetsporen, passeert een eetkamer met een grote houten tafel en een tegelkachel, en bereikt de donkere gang met deuren naar de kamers van de pupillen. Laarzen en blote voeten hebben rondgestapt in het bloed. De oude vloer achter hem kraakt. Rolf blijft staan, haalt zijn zaklamp van zijn riem en schijnt de gang in. Vlug laat hij zijn blik over de sierlijke, handgeschreven spreuken en Bijbelteksten op de muur gaan en richt de lamp dan op de vloer.
Vanonder de deur in een donkere alkoof is er bloed over de vloer gestroomd. De sleutel zit in het slot. Hij loopt verder, neemt de zaklamp voorzichtig in zijn andere hand, strekt zijn arm uit en drukt de punt van de klink naar beneden.
Een klik, de deur glijdt open en de deurkruk veert ratelend terug.
‘Hallo? Miranda? Ik heet Rolf en ik ben van de politie,’ zegt hij in de stilte terwijl hij dichterbij komt. ‘Ik kom nu je kamer binnen...’
Het enige wat hij hoort is zijn eigen ademhaling.
Voorzichtig schuift hij de deur open en laat het licht van de zaklantaarn door de kamer gaan. De aanblik is zo gruwelijk dat hij even staat te wankelen op zijn benen en steun moet zoeken bij de deurpost.
Instinctief wendt hij zijn blik af, maar zijn ogen hebben al gezien wat hij niet wilde zien. Zijn oren horen zijn razende hartslag tegelijk met het gedruppel in de plas op de vloer.
Een jonge vrouw ligt op bed, maar grote delen van haar hoofd lijken te ontbreken. Er is bloed op de muren gespat en er druppelt nog steeds bloed van de donkere kap van de lamp.
De deur achter Rolf slaat plotseling dicht en hij schrikt zo hevig dat hij de zaklamp op de vloer laat vallen. De kamer wordt volkomen zwart. Hij draait zich om, tast in het duister en hoort meisjeshanden op de buitenkant van de deur roffelen.
‘Nu ziet ze je,’ gilt een hoge stem. ‘Nu kijkt ze!’
Rolf voelt de deurkruk, probeert de deur open te krijgen, maar hij is geblokkeerd. Het spionnetje licht op in het donker. Met trillende handen drukt hij de deurkruk naar beneden en stoot met zijn schouder.
De deur vliegt open en Rolf struikelt de gang in. Hij haalt diep adem. Even verderop staat het kleine roodharige meisje met grote ogen naar hem te kijken.
9
Commissaris Joona Linna staat bij het raam van zijn hotelkamer in Sveg, vierhonderdvijftig kilometer ten noorden van Stockholm. Het licht van de dageraad is koel en dampend blauw. Er branden geen straatlantaarns in de Älvgatan. Het zal nog vele uren duren voor hij weet of hij Rosa Bergman gevonden heeft.
Zijn lichtgrijze overhemd is opengeknoopt en hangt over de zwarte broek van zijn pak, zijn blonde haar staat zoals altijd alle kanten op en zijn pistool ligt in de schouderholster op het bed.
Ondanks herhaalde verzoeken van diverse expertgroepen is Joona aangebleven als operationeel commissaris bij de rijksrecherche. Hij ergert veel mensen door zijn eigen weg te gaan, maar in krap vijftien jaar heeft hij meer ernstige zaken in Scandinavië opgelost dan enige andere agent.
Afgelopen zomer is er een klacht tegen Joona binnengekomen bij de afdeling Intern Onderzoek van de rijkspolitie, omdat hij een links-extremistische groepering had gewaarschuwd voor een inval van de veiligheidsdienst. Sindsdien is Joona een aantal taken ontnomen, zonder dat hij formeel op non-actief is gesteld.
Degene die het onderzoek leidt, heeft duidelijk laten weten dat hij de hoofdofficier van justitie van de nationale eenheid voor politiezaken zal inschakelen als er naar zijn inschatting de geringste aanleiding voor vervolging bestaat.
De beschuldigingen zijn ernstig, maar op dit moment kan Joona zich niet druk maken over een eventuele schorsing of represailles.
Zijn gedachten draaien slechts om de oude vrouw die hem volgde bij de Adolf Fredrik-kerk en hem een boodschap van Rosa Bergman overbracht. Met smalle handen liet ze hem twee ouderwetse speelkaarten zien.
‘Dit ben jij, hè?’ vroeg de vrouw voorzichtig. ‘En dit is de krans, de bruidskroon.’
‘Wat wilt u?’ vroeg hij.
‘Ik wil niets,’ zei de oude vrouw. ‘Maar ik heb een boodschap van Rosa Bergman.’
Zijn hart begon te bonzen. Maar hij dwong zichzelf zijn schouders op te halen en vriendelijk te zeggen dat er sprake moest zijn van een vergissing: ‘Want ik ken niemand die...’
‘Ze vraagt zich af waarom je doet alsof je dochter dood is.’
‘Het spijt me, maar ik begrijp niet waar u het over hebt,’ antwoordde Joona glimlachend.
Hij glimlachte, maar zijn stem was vreemd geworden, ver van hem verwijderd en koud, als vanonder een steen. De woorden van de vrouw kolkten door hem heen, hij had haar smalle armen willen vastpakken om te eisen te weten wat er was gebeurd, maar hij bleef rustig.