Hij veegt tranen van zijn wangen en onder zijn bril vandaan.
‘Ik weet dat je beroepsgeheim hebt,’ stelt Gunnarsson. ‘Maar is er een manier waarop je ons kunt helpen Vicky Bennet te vinden?’
‘Ik zal het proberen,’ mompelt Daniel, waarna hij zijn lippen hard op elkaar perst.
‘Kent ze iemand die in de buurt van de Birgittagården woont?’
‘Misschien... ik heb wat moeite met helder denken...’
Gunnarsson kreunt en probeert van houding te wisselen.
‘Jij bent Vicky’s maatschappelijk werker,’ zegt hij ernstig. ‘Waar denk je dat ze heen is? Het interesseert ons niet of ze schuldig is. Daar weten we niets van. Maar we weten wel vrij zeker dat ze een kind heeft ontvoerd.’
‘Nee,’ fluistert hij.
‘Met wie neemt ze contact op? Waar gaat ze heen?’
‘Ze is bang,’ antwoordt Daniel met trillende stem. ‘Ze kruipt onder een boom in elkaar en verstopt zich, het... het... Wat vroeg je ook alweer?’
‘Is er een schuilplaats die jij kent?’
Daniel begint iets over Elisabets hart te mompelen, dat hij dacht dat het met haar hartafwijking te maken had.
‘Daniel, je hoeft dit niet te doen als het te belastend voor je is,’ zegt de arts. ‘Als je wilt rusten kan ik de politie vragen later terug te komen.’
Daniel schudt snel zijn hoofd en probeert daarna rustig te ademen.
‘Noem een paar plaatsen,’ zegt Gunnarsson.
‘Stockholm.’
‘Waar?’
‘Ik... ik heb geen idee...’
‘Godverdomme zeg,’ brult Gunnarsson.
‘Het spijt me, het spijt me...’
Daniels kin trilt en zijn mondhoeken trekken naar beneden, tranen wellen op in zijn ogen. Hij wendt zijn gezicht af en barst in snikken uit, bevend over zijn hele lichaam.
‘Ze heeft je vrouw doodgeslagen met een hamer en...’
Daniel slaat zijn achterhoofd zo hard tegen de verwarming dat zijn bril op zijn schoot valt.
‘Eruit,’ zegt de arts scherp. ‘Geen woord meer. Dit was een vergissing, meer gesprekken krijgen jullie niet.’
42
De parkeerplaats voor het streekziekenhuis in Sundsvall is bijna leeg. Het langgerekte gebouw maakt een verlaten indruk in het bewolkte ochtendgloren. Donkerbruin baksteen onderbroken door witte ramen die hun ogen dicht lijken te doen voor de wereld. Joona loopt dwars door wat lage bosjes naar de ingang van het ziekenhuis.
De receptie in de hal is onbemand. Hij wacht even bij de donkere balie tot er een schoonmaker blijft staan.
‘Waar zit forensische geneeskunde?’ vraagt Joona.
‘Tweehonderdvijftig kilometer naar het noorden,’ glimlacht de schoonmaker vriendelijk. ‘Maar als je de patholoog bedoelt, kan ik je laten zien waar je moet zijn.’
Samen lopen ze door verlaten gangen en nemen ze een grote lift naar de ondergrondse afdeling van het ziekenhuis. Het is koud en de grote vloertegels zijn her en der gebarsten.
De schoonmaker trekt twee dubbele stalen deuren open en aan het eind van de gang hangt een bordje bij een deur: Afdeling voor Klinische Pathologie en Cytologie.
‘Succes,’ zegt de man terwijl hij naar de deur wijst.
Joona bedankt hem en loopt alleen verder door de gang, ziet bandensporen van brancards en karretjes op het linoleum. Hij passeert het laboratorium, doet de deur van de snijzaal open en loopt meteen de witbetegelde ruimte met een roestvrijstalen sectietafel in. Aan het plafond hangt een kristallen kroonluchter en samen met de tl-buizen is het koude licht overweldigend. Er sist een deur en twee mensen rijden vanuit de koelruimte een baar naar binnen.
‘Neem me niet kwalijk,’ zegt Joona.
Een magere man in witte jas draait zich om. Een pilotenzonnebril met wit montuur schittert even. Het is patholoog-anatoom Nils ‘de Naald’ Åhlén uit Stockholm. Een oude vriend van Joona. Naast hem staat zijn jonge leerling met zijn lange, zwartgeverfde haar in slierten over de schouders van zijn doktersjas.
‘Wat doen jullie hier?’ vraagt Joona opgeruimd.
‘Een vrouw van de rijksrecherche heeft me gebeld en bedreigd,’ antwoordt de Naald.
‘Anja,’ zegt Joona.
‘Ik werd echt bang... ze snauwde me af en zei dat Joona natuurlijk niet helemaal naar Umeå kon gaan om met een patholoog-anatoom te praten.’
‘En nu we hier toch zijn maken we van de gelegenheid gebruik om naar Nordfest te gaan,’ vertelt Frippe.
‘The Haunted speelt in Club Destroyer,’ zegt de Naald met een gereserveerd lachje.
‘Dat geeft de doorslag,’ zegt Joona.
Frippe lacht en Joona ziet de versleten leren broek onder zijn witte jas en zijn cowboylaarzen met lichtblauwe beschermhoesjes erover.
‘We zijn klaar met de vrouw... Elisabet Grim,’ zegt de Naald. ‘Het enige opvallende is eigenlijk de verwondingen aan haar handen.’