Joona staat op en loopt naar de televisie als een stem meedeelt dat de moeder van het ontvoerde jongetje heeft verzocht om live op tv een beroep op de ontvoerder te mogen doen.
Plotseling verschijnt Pia Abrahamsson in beeld. Ze zit met een gekweld gezicht aan een keukentafel en houdt een briefje in haar hand.
‘Als je dit hoort,’ begint ze. ‘Ik begrijp dat je onrecht is aangedaan, maar daar heeft Dante niks mee te maken...’
Pia kijkt recht de camera in.
‘Je moet hem terugbrengen,’ fluistert ze met trillende stem. ‘Je bent vast aardig, maar Dante is nog maar vier jaar en ik weet hoe bang hij is... hij is zo...’
Ze kijkt op het briefje en de tranen rollen over haar wangen.
‘Je mag niet naar tegen hem doen, je mag mijn kleine... niet slaan...’
Ze barst in hevig, klaaglijk huilen uit en draait haar gezicht weg voordat ze terugkeren naar de studio in Stockholm.
Een gerechtspsychiater van het Säter-ziekenhuis zit aan een hoge tafel en probeert de anchorman uit te leggen hoe gevaarlijk de situatie op dit moment is.
‘Ik heb natuurlijk geen inzage in het dossier van het meisje en wil niet speculeren over de vraag of ze schuldig is aan de twee moorden, maar gezien haar plaatsing in een jeugdinternaat is het uiteraard zeer wel mogelijk dat ze ernstig psychisch labiel is en ook als...’
‘Met wat voor risico’s?’ vraagt de anchorman.
‘Het is mogelijk dat ze helemaal niet voor het jongetje zorgt,’ legt de psychiater uit. ‘Misschien vergeet ze hem af en toe volkomen... maar hij is nog maar vier en als hij dan opeens begint te huilen of om zijn moeder roept, kan ze natuurlijk kwaad en gevaarlijk worden...’
Susanne Öst komt de ontbijtzaal in om Joona te halen. Met een glimlachje biedt ze hem een kop koffie en een koekje aan. Hij bedankt haar en loopt mee naar de lift. Samen gaan ze naar de bovenste verdieping, waar ze een sombere bruidssuite in gaan, met een afgesloten minibar en een bubbelbad op afgebladderde gouden pootjes.
Tuula Lehti ligt op een breed bed met hoge stijlen naar Disney Channel te kijken. De vertrouwenspersoon van Slachtofferhulp knikt hen toe. Susanne doet de deur dicht en Joona trekt een stoel met roze bekleding bij en gaat zitten.
‘Waarom zei je tegen me dat Vicky een vriend heeft die Dennis heet?’ vraagt Joona.
Tuula gaat rechtop zitten en drukt een hartvormig kussen tegen haar buik.
‘Dat dacht ik,’ zegt ze kort.
‘Waarom dacht je dat?’
Tuula haalt haar schouders op en richt haar blik op de televisie.
‘Heeft ze het over iemand die Dennis heet gehad?’
‘Nee,’ glimlacht ze.
‘Tuula, ik moet Vicky echt vinden.’
Ze trapt de sprei en het roze zijden dekbed op de vloer en kijkt daarna weer naar de televisie.
‘Moet ik hier de hele dag blijven?’
‘Nee, je kunt terug naar je kamer als je dat wilt,’ antwoordt de vertrouwenspersoon.
‘Sinä olet vain pieni lapsi,’ zegt Joona. ‘Je bent nog maar een kind.’
‘Ei,’ antwoordt ze zacht en ze kijkt hem in de ogen.
‘Je zou niet in een internaat hoeven wonen.’
‘Ik vind het prima,’ zegt ze toonloos.
‘Gebeuren er nooit vervelende dingen?’
Haar nek kleurt rood en de witte wimpers knipperen.
‘Nee,’ zegt ze kortaf.
‘Miranda heeft je gisteren geslagen.’
‘O ja,’ mompelt ze en ze probeert het hartvormige kussen in elkaar te drukken.
‘Waarom was ze boos?’
‘Ze dacht dat ik in haar kamer had gesnuffeld.’
‘Was dat zo?’
Tuula likt aan het kussen.
‘Ja, maar ik heb niks meegenomen.’
‘Waarom snuffelde je in haar kamer?’
‘Dat doe ik bij iedereen.’
‘Waarom?’
‘Leuk,’ antwoordt ze.
‘Maar Miranda dacht dat je iets van haar gepakt had?’
‘Ja, ze was een beetje boos...’
‘Wat dacht ze dat je had gepakt?’
‘Dat zei ze niet,’ glimlacht Tuula.
‘Wat denk jij?’
‘Ik weet het niet, meestal gaat het over medicijnen... Lu Chu heeft me van de trap geduwd toen ze dacht dat ik die stomme roofies van d’r had gepakt.’
‘Als het niet om medicijnen ging, wat dacht ze dan dat je had meegenomen?’
‘Weet ik het,’ zucht Tuula. ‘Make-up, oorbellen...’
Ze gaat weer op de rand van het bed zitten, leunt achterover en fluistert iets over een strasketting.
‘En Vicky?’ vraagt Joona. ‘Slaat Vicky ook mensen?’
‘Nee,’ glimlacht Tuula weer.
‘Wat doet zij dan?’
‘Daar kan ik me niet over uitlaten, want ik ken haar niet, volgens mij heeft ze nog nooit één woord tegen me gezegd, maar...’