‘Ja?’
‘Er is hier een kind, een kind dat een man bij de hand houdt.’
‘Hoe heten ze?’ fluistert Violet met trillende stem.
‘Ze heten... de jongen zegt dat jij hem altijd Jusse noemde.’
Violet hapt naar adem.
‘Dat is mijn kleine Jusse,’ fluistert ze.
‘En de man, hij zegt dat je weet wie hij is, jij bent zijn bloem.’
Violet knikt glimlachend.
‘Dat is mijn Albert.’
‘Ze hebben een boodschap voor je, Violet,’ gaat Flora ernstig verder. ‘Ze zeggen dat ze je elke dag en elke nacht volgen en dat je nooit alleen bent.’
Er rolt een dikke traan over Violets rimpelige wang.
‘Het jongetje vraagt je niet verdrietig te zijn. “Mama,” zegt hij, “ik heb het goed. Papa is altijd bij mij.”’
‘Ik mis jullie zo,’ snikt Violet.
‘Ik zie de jongen, hij staat vlak naast je en raakt je wang aan,’ fluistert Flora.
Violet huilt zacht en het wordt weer stil. Flora wacht tot de warmte van het kaarsje het strontiumzout doet ontvlammen, maar het laat op zich wachten.
Ze mompelt binnensmonds en overweegt wie ze nu zal kiezen. Ze sluit haar ogen en wiegt haar bovenlichaam zachtjes heen en weer.
‘Er zijn er zoveel...’ mompelt ze. ‘Er zijn er zoveel... Ze verdringen zich in de smalle poort, ik voel hun aanwezigheid, ze verlangen naar jullie, ze verlangen ernaar met jullie te praten...’
Ze zwijgt als er een kaarsje op tafel begint te knetteren.
‘Geen ruzie aan de poort,’ mompelt ze.
Het knetterende kaarsje brandt plotseling met een vuurrode vlam en iemand in de groep gilt.
‘Jij bent niet uitgenodigd, jij blijft buiten,’ zegt Flora kordaat en ze wacht tot het rode vuur verdwijnt. ‘Nu wil ik de man met de bril spreken,’ mompelt ze. ‘Ja, kom dichterbij. Hoe heet je?’
Ze luistert inwendig.
‘Je wilt het zoals altijd,’ zegt Flora en daarna kijkt ze haar bezoekers aan. ‘Hij zegt dat hij het wil zoals altijd. Hij krijgt het zoals altijd, met slavinken, gekookte aardappels en...’
‘Dat is mijn Stig!’ roept de vrouw naast Flora uit.
‘Het is moeilijk te verstaan wat hij zegt,’ gaat Flora verder. ‘Ze zijn met zovelen, ze vallen hem in de rede...’
‘Stig,’ fluistert de vrouw.
‘Hij zegt sorry... hij wil dat je hem vergeeft.’
Door de handen die elkaar vasthouden voelt Flora de sidderingen van de oude vrouw.
‘Ik heb je vergeven,’ fluistert ze.
36
Na afloop van de seance laat Flora de bezoekers snel gaan. Ze weet dat mensen graag alleen willen zijn met hun fantasieën en herinneringen.
Langzaam loopt ze rond in de ruimte, blaast de theelichtjes uit en zet de stoelen weer goed. Ze voelt nog steeds een wellust in haar lichaam doordat alles zo goed ging.
In het halletje heeft ze een kistje gezet waar de bezoekers geld in hebben gestopt. Ze telt het en ziet dat het niet genoeg is om het geld dat ze uit Ewa’s envelop heeft geleend, terug te betalen. Volgende week heeft ze weer een spiritistische avond en dat is haar laatste mogelijkheid om het bedrag bij elkaar te krijgen zonder ontdekt te worden.
Ze heeft in Fenomen geadverteerd, maar er zijn toch te weinig deelnemers gekomen. De laatste tijd wordt ze ’s nachts wakker, staart met droge ogen het duister in en vraagt zich af wat ze moet doen. Aan het eind van de maand betaalt Ewa altijd de rekeningen. Dan zal ze merken dat er geld ontbreekt.
Het regent niet meer als ze buitenkomt. De lucht is zwart. Straatlantaarns en neonreclames verlichten het natte asfalt. Flora doet de deur dicht en gooit de sleutel door de brievenbus van Carlén Antikviteter.
Als ze het kartonnen bordje weghaalt en in haar tas stopt, ziet ze iemand in het portiek naast het hare staan. Het is de jonge man van de seance. Hij stapt op haar af en glimlacht verontschuldigend.
‘Hoi, ik vraag me af... kan ik je uitnodigen voor een glaasje wijn?’
‘Dat gaat niet,’ antwoordt ze afhoudend uit gewoonte.
‘Je bent echt geweldig,’ zegt hij.
Flora weet niet wat ze moet zeggen, ze voelt dat haar gezicht steeds roder wordt naarmate hij langer naar haar kijkt.
‘Nou, het is omdat ik naar Parijs moet,’ liegt ze.
‘Heb je geen tijd om wat vragen te beantwoorden?’
Nu begrijpt ze dat hij een journalist moet zijn van een tijdschrift dat ze heeft benaderd voor een artikel.
‘Ik vertrek morgenvroeg,’ zegt ze.
‘Geef me een halfuur – kan dat?’
Terwijl ze haastig de straat oversteken naar de dichtstbijzijnde bistro vertelt de jonge man dat hij Julian Borg heet en voor het newagetijdschrift Nära schrijft.
Een paar minuten later zit Flora tegenover hem aan een tafeltje met een witpapieren tafelkleed. Ze nipt voorzichtig van de rode wijn. Zoet en bitter vermengen zich in haar mond en een warmte verspreidt zich door haar lichaam. Julian Borg eet een caesarsalade en zijn ogen nemen haar nieuwsgierig op.