Pia Abrahamsson werpt een vlugge blik op Dante op de achterbank.
Ze werd zwanger toen ze als predikant in de gemeente Hässelby werkte. De vader was redacteur het weekblad van de Zweedse kerk. Ze stond met de zwangerschapstest in haar hand en realiseerde zich dat ze zesendertig was.
Ze besloot het kind te houden, maar niet de vader van het kind. Haar zoon is het beste wat haar is overkomen.
Dante zit in zijn autostoeltje te slapen. Zijn hoofd hangt zwaar op zijn borstkas en zijn knuffeldeken is op de grond gegleden.
Voor hij in slaap viel was hij zo moe dat hij overal om huilde. Hij huilde omdat de auto vies rook naar mama’s parfum en omdat Super Mario opgegeten was.
Het is nog minstens twintig kilometer naar Sundsvall en daarna nog zo’n vierhonderdvijftig naar Stockholm.
Pia Abrahamsson moet inmiddels nodig plassen – ze heeft te veel koffie gedronken tijdens de vergadering.
Er moet snel een tankstation komen.
Ze zegt tegen zichzelf dat ze niet midden in het bos moet stoppen.
Dat zou ze niet moeten doen en toch doet ze het.
Pia Abrahamsson, die elke zondag preekt over het feit dat alles wat gebeurt met een diepere bedoeling gebeurt, zal over een paar minuten slachtoffer worden van het blinde, onverschillige lot.
Soepel slaat ze bij een bosbouwweg af en ze zet haar auto voor de neergelaten slagboom die de passage in de afrastering afsluit. Achter de slagboom loopt de steenslagweg recht het bos in naar een stapelplaats voor rondhout.
Ze is van plan om alleen uit het zicht van de weg te lopen en het portier open te laten zodat ze Dante kan horen, mocht hij wakker worden.
‘Mama?’
‘Probeer nog wat te slapen.’
‘Mama, je mag niet weggaan.’
‘Lieverd,’ zegt Pia. ‘Ik moet plassen. Ik laat het portier open. Ik kan je steeds zien.’
Hij kijkt haar met slaperige ogen aan.
‘Ik wil niet alleen zijn.’
Ze glimlacht naar hem en aait hem over zijn klamme wang. Ze weet dat ze te beschermend is, dat ze een moederskindje van hem maakt, maar ze kan het niet laten.
‘Heel heel eventjes maar,’ zegt ze overredend.
Dante houdt haar hand vast en probeert haar te beletten weg te gaan, maar ze trekt zich los en haalt een vochtig doekje uit het pak.
Pia stapt uit de auto, bukt onder de slagboom en loopt verder over de grindweg, draait zich om en zwaait naar Dante.
Stel je voor dat er iemand langs kwam rijden die haar in haar blote kont zou fotograferen met zijn mobiele telefoon.
De foto van de plassende predikant zou circuleren op YouTube, Facebook, Flashback Forum, blogs en chatboxen.
Ze huivert even, verlaat de grindweg en loopt nog verder tussen de bomen. Zware bosbouw-, oogst- en uitsleepmachines hebben het terrein kapotgereden.
Als ze zeker weet dat ze niet meer te zien is vanaf de grote weg, trekt ze haar onderbroek naar beneden, stapt eruit, doet twee stappen, trekt haar rok een stukje op en gaat op haar hurken zitten.
Ze merkt dat ze moe is, haar bovenbenen beginnen te trillen en ze zoekt met haar hand steun op het zachte mos dat rond de boomstam groeit.
Opluchting maakt zich van haar meester en ze sluit haar ogen.
Als ze weer opkijkt, ziet ze iets onbegrijpelijks. Een dier loopt op zijn achterpoten langs de grindweg, strompelend, voorovergebogen.
Een magere gestalte in viezigheid, bloed en modder.
Pia houdt haar adem in.
Het is geen dier, het is alsof een deel van het bos zich heeft losgemaakt en een eigen leven heeft gekregen.
Als een klein meisje van twijgen.
Het wezen wankelt even, maar loopt dan verder naar de slagboom.
Pia staat op en loopt erachteraan.
Ze probeert iets te zeggen, maar heeft geen stem.
Er breekt een takje onder haar voet.
Het is gaan motregenen in het bos.
Langzaam als in een nachtmerrie verplaatst ze zich; het is net alsof ze niet kan rennen.
Tussen de bomen ziet ze dat het wezen al bij de auto is. Smerige repen van stof hangen rondom de handen van het vreemde meisje.
Struikelend komt Pia de grindweg op en ze ziet hoe het wezen haar tas van de stoel maait, gaat zitten en het portier dichttrekt.
‘Dante,’ hijgt ze.
De auto scheurt weg, rijdt over Pia’s mobiele telefoon en sleutelbos, draait recht de grote weg op, schampt de middenvangrail, belandt weer op de rijbaan en verdwijnt.
Pia rent jammerend naar de slagboom en merkt dat haar hele lichaam trilt.
Wat er gebeurt is onbegrijpelijk. Het moddermens kwam uit het niets, het was er zomaar en nu zijn haar auto en haar zoon verdwenen.
Ze gaat onder de slagboom door en loopt de grote, lege weg op. Ze gilt niet, ze kan niet gillen. Het enige wat ze hoort, is haar hijgende ademhaling.
23
Het bos schiet langs en regendruppels tikken tegen de grote voorruit. De Deense vrachtwagenchauffeur Mads Jensen ziet al op tweehonderd meter afstand dat er een vrouw midden op de weg staat. Hij vloekt en claxonneert. De vrouw maakt een sprongetje door het loeiende geluid, maar in plaats van aan de kant te gaan, blijft ze op de weg staan. De chauffeur toetert weer en dan doet de vrouw langzaam een stap naar voren, legt haar hoofd in haar nek en slaat de vrachtwagen die naderbij komt gade.