Hij stapte uit en keek om zich heen. De Naald stond in het duister van de nacht naast zijn auto te wachten. Hij was gekleed in een witte overall, zijn gezicht stond verbeten en hij had iets uitgeputs over zich.
‘En? Zijn ze weg?’ vroeg hij met de scherpe stem die hij altijd kreeg als iets hem erg raakte.
‘Ze zijn weg,’ bevestigde Joona kortaf.
De Naald knikte een paar keer. Zijn bril met het witte montuur glom koud in het zwakke schijnsel van een straatlantaarn verderop.
‘Je liet me geen keus,’ zei hij grimmig.
‘Dat is waar,’ antwoordde Joona. ‘Je hebt geen keus.’
‘We zullen er allebei uit vliegen,’ zei de Naald met onbewogen gezicht.
‘Dat is dan maar zo,’ antwoordde Joona.
Ze liepen om de auto heen.
‘Het zijn er twee, ik heb gereageerd zodra ze binnenkwamen.’
‘Goed.’
‘Twee personen,’ herhaalde de Naald min of meer in zichzelf.
Joona dacht eraan dat hij een paar dagen geleden naast zijn vrouw en dochter wakker was geworden van zijn mobiel die in zijn jas in de gang had gezoemd.
Iemand stuurde een sms’je. Toen hij opstond en zag dat het van de Naald was, begreep hij meteen waar het over ging.
Ze hadden afgesproken dat zodra de Naald twee geschikte lichamen had gevonden, hij met Summa en Lumi zou vertrekken onder het mom van de autovakantie die ze al zo lang wilden maken.
Joona zat al bijna drie weken op een reactie van de Naald te wachten. De tijd begon te dringen. Hij bewaakte zijn gezin, maar begreep dat het op de lange duur niet haalbaar was. Jurek Walter was een man die kon wachten.
Joona wist dat het bericht van de Naald inhield dat hij zijn gezin kwijt zou raken. Maar hij wist ook dat dat hij Summa en Lumi hierdoor eindelijk bescherming kon bieden.
De Naald opende de twee achterdeuren van de grijze auto.
Op twee brancards, afgedekt met lakens, waren de contouren zichtbaar van een groot en een klein lichaam.
‘Het zijn een vrouw en een meisje, ze zijn gisterochtend tijdens een eenzijdig ongeluk omgekomen,’ lichtte de Naald toe en hij trok de brancards over de rails uit de auto.
‘Ik heb ze verdonkeremaand,’ vervolgde hij kort. ‘Ze bestaan niet, geen enkel spoor, ik heb alles gewist.’
Hij steunde toen hij de lichamen eruit haalde. Het onderstel van de brancards werd uitgeklapt en de metalen poten met de kleine wieltjes schraapten over de grond.
Zonder omhaal trok de Naald de rits van de ene zak open.
Joona beet zijn kaken op elkaar en dwong zichzelf om te kijken.
Er lag een jonge vrouw met gesloten ogen en een volkomen kalm gezicht. Haar hele borstkas was verbrijzeld. Haar armen leken op heel veel plaatsen gebroken en haar bekken was verdraaid.
‘De auto is van een brug gereden,’ zei de Naald met zijn nasale, hese stem. ‘De verwondingen aan haar borst en buik zijn ontstaan doordat ze de gordel had losgedaan. Misschien wilde ze gewoon de speen van het meisje oprapen. Dat heb ik wel eerder gezien.’
Joona bekeek de vrouw. Er was geen pijn, geen angst te zien. Niets in haar gezicht dat wees op wat er met haar lichaam was gebeurd.
Toen hij zijn blik op het meisje richtte en haar gezicht zag, kreeg hij tranen in zijn ogen.
De Naald mompelde iets voor zichzelf en bedekte de lichamen weer.
‘Oké,’ zei hij. ‘Dan worden Catharina en Mimmi nooit teruggevonden, worden ze nooit geïdentificeerd.’
Even raakte hij van zijn stuk, toen vervolgde hij kwaad: ‘De vader van het meisje heeft alle ziekenhuizen afgelopen op zoek naar zijn vrouw en kind. De hele nacht. Hij heeft zelfs mijn afdeling gebeld en ik heb met hem gesproken.’
De Naald vertrok zijn mond.
‘Ze zullen worden begraven als Summa en Lumi... Ik regel de vervalsing van de gebitsgegevens.’
Hij wierp Joona een laatste onderzoekende blik toe maar kreeg geen reactie. Samen droegen ze de lichamen naar de andere auto.
189
Het was vreemd om in een auto te rijden met twee dode mensen als passagiers. De wegen waren donker. Overreden egels lagen in de berm, een das staarde hem vanaf de kant van de weg met zijn glanzende ogen aan, gehypnotiseerd door de koplampen.
Toen hij bij de heuvel was die hij had uitgekozen, zette hij de lichamen op een bepaalde manier neer. Zonder een ander geluid dan zijn eigen ingespannen ademhaling, het geschuur van textiel langs de autostoelen en gedempt gebons van bungelende armen en benen zette Joona de vrouw op de bestuurdersplaats. Daarna gespte hij het meisje vast in Lumi’s autostoeltje.
Hij boog zich de auto in, maakte de handrem los en duwde de auto in beweging. Langzaam begon hij de heuvel af te rijden. Joona liep ernaast. Af en toe moest hij naar binnen leunen om een beetje bij te sturen. De auto maakte vaart, hij begon mee te rennen. Met een harde, doffe knal reed het voertuig recht tegen een flinke dennenboom. Het knarste toen het plaatwerk van de voorkant zich om de stam vouwde. De vrouw viel slap tegen het dashboard. Het lichaam van het kleine meisje in het autostoeltje kreeg een harde schok.