Joona weet dat hij gelijk heeft als hij zijn telefoon pakt en Anja belt. Door een tunnel van jaren zag Flora plotseling wat ze was vergeten. Daarom waren de beelden zo verwarrend en krachtig.
‘Anja,’ zegt hij terwijl zijn assistente opneemt. ‘Zit je achter je computer?’
‘Zit jij op een betere plek?’ vraagt ze geamuseerd.
‘Kun je uitzoeken of er zo’n vijfendertig jaar geleden iets is gebeurd in Delsbo?’
‘Zoals?’
‘Iets met een vijfjarig meisje.’
Terwijl Anja op haar toetsenbord tikt, ziet Joona dat Flora naar de kerk loopt, met haar hand over de gevel strijkt en achter het voorportaal verdwijnt. Hij loopt achter haar aan om haar niet uit het oog te verliezen. Een egel haast zich schommelend tussen de grafstenen.
Achter de laan beweegt de maaidorser zich in een wolk van stof over de akker.
‘Ja,’ zegt Anja en ze ademt door haar neus. ‘Er was een sterfgeval... Zesendertig jaar geleden werd een vijfjarig meisje bij de Delsbo-kerk gevonden. Verder staat er niets. De politie kwam tot de conclusie dat het een ongeluk was.’
Joona ziet dat Flora zich omdraait en hem met een zware, vreemde blik aankijkt.
‘Hoe heet de agent die het onderzoek leidde?’
‘Torkel Ekholm,’ antwoordt Anja.
‘Kun je proberen zijn adres te achterhalen?’
161
Twintig minuten later parkeert Joona zijn auto langs een smalle grindweg. Flora en hij openen een ijzeren hek, lopen door een lommerrijke tuin naar een rood houten huis met witte hoeken en eternietplaten op het dak. Het herfstige groen zit vol zoemende insecten. De lucht is troebel geel van ingehouden regen en onweer. Joona belt aan en een oorverdovend belgerinkel klinkt door de tuin.
Er is een sloffend geluid te horen en dan wordt de deur geopend door een bejaarde man in een gebreid vest met bretels en pantoffels.
‘Torkel Ekholm?’ vraagt Joona.
De man steunt op zijn rollator en kijkt hen met waterige oudemannenogen aan. Achter zijn grote, kreukelige rechteroor is een gehoorapparaat zichtbaar.
‘En u bent?’ vraagt hij amper hoorbaar.
‘Joona Linna, commissaris rijksrecherche.’
De man tuurt naar Joona’s legitimatie en kan een kort, vreemd lachje niet onderdrukken.
‘Rijksrecherche,’ fluistert hij en hij maakt een krachteloos gebaar naar Joona en Flora om binnen te komen. ‘Kom binnen, dan drinken we een kopje koffie.’
Ze nemen plaats aan de keukentafel terwijl Torkel naar het fornuis loopt na Flora te hebben gezegd dat hij geen koekjes in huis heeft. Hij praat heel zacht en lijkt bijna volledig doof.
Een wandklok tikt hard en boven de keukenbank hangt een donker glanzend geweer voor de elandenjacht, een goed onderhouden Remington. Het geborduurde wandkleed met de woorden ‘huiselijk geluk is tevredenheid’ is losgeschoten van de punaises en hangt daar met omgekrulde hoeken als een smoezelige ansichtkaart uit een ander Zweden.
De man krabt aan zijn kin en kijkt Joona in de schemerige keuken aan.
Als het water kookt, zet Torkel Ekholm drie koppen en een pot oploskoffie neer.
‘Een mens wordt gemakzuchtig,’ zegt hij schouderophalend terwijl hij Flora het theelepeltje aangeeft.
‘Ik ben hier vanwege een heel oude zaak,’ zegt Joona. ‘Zesendertig jaar geleden is er een dood meisje gevonden bij de Delsbo-kerk.’
‘Ja,’ antwoordt de oude man zonder Joona aan te kijken.
‘Een ongeluk?’ vraagt Joona.
‘Ja,’ antwoordt hij verbeten.
‘Maar dat is niet wat ik denk,’ zegt Joona.
‘Dat is fijn om te horen,’ zegt de man.
Zijn mond begint te trillen en hij duwt de schaal met suikerklontjes naar de commissaris toe.
‘Je herinnert je de zaak?’ vraagt Joona.
Het lepeltje rinkelt als de oude politieman oploskoffie in zijn kop doet en roert. Zijn ogen zijn bloeddoorlopen als hij weer opkijkt en Joona’s blik ontmoet.
‘Ik wou dat ik het kon vergeten, maar sommige zaken...’
Torkel Ekholm staat op, loopt naar een donkere ladekast en opent de bovenste la. Hij verklaart met gebroken stem dat hij alle aantekeningen over de zaak al die jaren heeft bewaard.
‘Ik wist dat jullie ooit bij me terug zouden komen,’ zegt hij zo zacht dat hij amper te verstaan is.
162
Een dikke herfstvlieg bromt tegen het raam van de kleine keuken. Torkel knikt naar de papieren die voor hen op tafel liggen.
‘Het dode meisje heette Ylva, dochter van de voorman op landgoed Rånne... Toen ik ter plaatse kwam, hadden ze haar al op een laken gelegd... Ze was uit de klokkentoren gevallen, werd me verteld...’
De oude politieman leunt achterover op zijn stoel zodat het hout kraakt.
‘Er zat bloed op het fries van de toren... Ze wezen en ik keek, maar zag dat het niet klopte.’