Joona raakt de kleren niet aan, maar ze lijken niet bebloed.
Ze heeft zich waarschijnlijk uitgekleed en haar kleren opgehangen voor ze vermoord werd.
Maar waarom zit er dan geen bloed over haar hele lichaam? Ze moet ergens door beschermd zijn. Maar waardoor? Er is hier niks.
16
Joona loopt het erf op de zonneschijn in en denkt dat de mate van geweld die tegen het meisje is gebruikt verschrikkelijk is en toch was haar lichaam schoon en wit als een steen in de zee.
Gunnarsson had verteld dat het geweld tegen haar agressief was.
Joona vindt het geweld wel heftig, bijna wanhopig heftig, maar niet agressief in de betekenis van buiten zinnen. De slagen waren doelgericht, de bedoeling was te doden, maar verder is het lichaam met zorg behandeld.
Gunnarsson zit op de motorkap van zijn Mercedes te telefoneren.
In tegenstelling tot bijna alle andere verschijnselen tenderen moordonderzoeken niet naar chaos als er geen sturing aan wordt gegeven en hebben ze de neiging zichzelf op te lossen. Maar Joona heeft nooit afgewacht, heeft er nooit op vertrouwd dat de orde vanzelf zou herstellen.
Hij weet uiteraard dat de moordenaar bijna altijd een bekende van het slachtoffer is die kort na de daad contact opneemt met de politie en bekent, maar daar rekent hij niet op.
Ze ligt nu op het bed, denkt hij. Maar toen ze werd vermoord zat ze gekleed in slechts een onderbroek aan de tafel.
Het is moeilijk te geloven dat het in alle stilte is gebeurd.
Er moet een getuige zijn op een plaats als deze.
Een van de meisjes heeft iets gehoord of gezien, denkt Joona terwijl hij naar het bijgebouw loopt. Iemand heeft waarschijnlijk vermoed wat er komen ging, een dreiging of conflict bespeurd.
De hond jankt onder de boom, bijt in de riem van de looplijn en begint dan weer te blaffen.
Joona loopt verder naar de twee mannen die voor het bijgebouw staan te praten. Hij begrijpt dat een van hen de leider plaats delict is, een man van begin vijftig met een schuine pony en gekleed in een donkerblauwe politietrui. De andere is waarschijnlijk niet van de politie. Hij is ongeschoren en heeft vriendelijke, vermoeide ogen.
‘Joona Linna, waarnemer rijksrecherche,’ zegt hij en hij schudt ze allebei de hand.
‘Åke,’ zegt de pd-leider.
‘Ik heet Daniel,’ zegt de man met de vermoeide ogen. ‘Ik werk hier als maatschappelijk werker... Toen ik hoorde wat er gebeurd was ben ik meteen gekomen.’
‘Heb je even tijd?’ vraagt Joona. ‘Ik zou de meisjes willen spreken en het is waarschijnlijk beter als jij daar bij bent.’
‘Nu?’ vraagt Daniel.
‘Als het schikt,’ antwoordt Joona.
De man knippert achter zijn brillenglazen en zegt bezorgd: ‘Het is alleen zo dat er twee pupillen het bos in gevlucht zijn...’
‘Ze zijn gevonden,’ zegt Joona.
‘Ja, dat weet ik, maar ik moet ze waarschijnlijk kalmeren,’ zegt Daniel en opeens glimlacht hij onwillekeurig. ‘Ze zeggen dat ze alleen terugkomen als ze op de schouders van een agent mogen zitten.’
‘Gunnarsson doet dat vast wel,’ antwoordt Joona en hij loopt door naar het rode gebouwtje.
Hij denkt dat hij bij deze eerste ontmoeting zal moeten proberen de pupillen te duiden, te zien wat er gaande is tussen hen, wat er speelt onder de oppervlakte.
Als iemand iets heeft gezien, blijkt dat meestal meteen uit het gedrag van de anderen in de groep, ze draaien mee als kompasnaalden.
Joona weet dat hij niet bevoegd is getuigen te verhoren. Maar ik moet weten of er een getuige is, denkt hij als hij zich bukt om de lage deur door te gaan.
17
De vloer kraakt als Joona het bijgebouw in gaat en door de hal loopt. In de krap bemeten kamer zitten drie meisjes. De jongste kan niet ouder dan twaalf zijn. Haar huid is rossig en haar haar zo rood als koper. Ze zit op de grond tegen de muur televisie te kijken, fluistert in zichzelf en slaat dan haar achterhoofd meerdere malen tegen de muur, doet haar ogen even dicht en kijkt dan weer naar de tv.
De andere twee lijken haar niet eens op te merken. Ze blijven gewoon op de bruine ribfluwelen bank in oude modetijdschriften liggen bladeren.
Een psychologe van het streekziekenhuis in Sundsvall zit op de grond naast het roodharige meisje.
‘Ik heet Lisa,’ probeert ze vriendelijk. ‘Hoe heet jij?’
Het meisje blijft televisiekijken. Het is een herhaling van de serie Blue Water High. Het volume staat hard en er verspreidt zich een kil schijnsel in de kamer.
‘Heb je weleens gehoord van het sprookje over Duimelijntje?’ vraagt Lisa. ‘Ik voel me vaak net als zij. Klein als een duim... Hoe voel jij je?’
‘Als Jack the Ripper,’ antwoordt het meisje met haar hoge stem zonder haar blik van de televisie te halen.
Joona loopt door en gaat in een fauteuil voor de televisie zitten. Een van de meisjes op de bank kijkt hem met grote ogen aan, maar slaat haar blik glimlachend neer als hij haar groet. Ze is fors, heeft afgekloven nagels en draagt een spijkerbroek en een zwarte trui met de tekst razors pain you less than life. Ze heeft blauwe oogschaduw op en draagt een glinsterend elastiekje om haar pols. Het andere meisje lijkt wat ouder en draagt een t-shirt met opengeknipte armsgaten en een paardenprint en heeft een rozenkrans met witte pareltjes om haar nek. In haar elleboogholte heeft ze littekens van injecties en haar hoofd ligt tegen een legerjack dat dienstdoet als kussen.