Hij gaf er de voorkeur aan ze 's avonds laat te laten verschijnen. Nooit voor 10 uur. Liever tegen elf uur als de gevangenen sliepen. Er volgde altijd een enorme verwarring als de gevangenen die op hun britsen lagen te slapen, eraf werden gejaagd om te worden voorgesteld aan de licht aangeschoten commandant.
Het was vier dagen na de geschiedenis met het bezoekpasje. Vlak voor middernacht. De commandant kwam rechtstreeks van het casino naar de gevangenis. Hij zag er elegant uit en was in een stralend humeur. Zijn bleekgrijze, met dubbele zijde gevoerde jas werd door de wind opgewaaid. Zijn lakschoenen maakten een krakend geluid. Hij droeg een bleekgrijze pantalon met te brede galons. Zijn schouderpatjes waren versierd met de tressen van de hoofdofficier, in massief goud. Rotenhausen was drie jaar geleden getrouwd met een rijke vrouw.
De commandant was de elegantste en best geklede officier van het gehele 10de leger. Zijn uniformpet, uiteraard een cavaleriepet, was van zijde en afgezet met zilver. Velen waren jaloers op zijn functie. In de eerste plaats was hij president van het casino van de staf van het 10de leger. Dit casino was ook toegankelijk voor de officieren van het 76ste regiment infanterie. Stukje bij beetje had men ook toegang verleend aan de officieren van het 56ste regiment, maar niet gratis. Dat was normaal. Commandant Rotenhausen incasseerde elke maand 'contributies' voor het casino die nooit werden verantwoord. Het casino van Altona was beroemd in het gehele militaire district.
Eén keer slechts had het er op geleken dat het slecht voor hem zou aflopen. Een jonge kolonel, die een arm had verloren ten zuiden van Minsk, had bijna de commandant weten weg te zuiveren. De kolonel verbleef tijdelijk in Altona, hij was uit het hospitaal ontslagen, maar zou pas over enkele maanden weer naar het front vertrekken. Iedereen in het casino voelde zich slecht op zijn gemak toen die knaap kwam opdagen. Hij was hoogstens dertig jaar. Hij was in het bezit van alle bestaande onderscheidingen en droeg bovendien de gouden medaille voor zwaargewonden. Zijn uniform was strikt volgens voorschrift. Alleen zijn tuniek was naar maat gemaakt. Al het andere, de overjas, de pantalon, de pet, de laarzen en zelfs zijn koppel en pistoolholster, kwam uit het magazijn. Hij droeg niet eens. de Walther, het officierspistool, het sierlijke, fraaie pistooltje dat door de garnizoensofficieren zo hoog werd aangeslagen. De jonge kolonel droeg een P. 38 en die bevond zich precies volgens het voorschrift op vier vingerbreedten rechts van de koppelgesp. Maar wat de leden van het casino nog achterdochtiger maakte, was het koord van de fluit dat men nog juist kon zien onder de klep van de rechterbovenzak. Men had het kunnen nameten. Drie en een halve centimeter. Niet meer, niet minder.
De kolonel behoorde tot de Alpenjagers en dat was voldoende om het gehele garnizoen bijzonder voorzichtig te maken. Het edelweiss schitterde trots op zijn linkermouw. Op zijn kraag en patjes was die bloem gifgroen.
Een half uur na zijn aankomst verzamelde de kolonel alle leden van het casino van de laagste officieren tot aan de luitenant-kolonels. Kortaf deelde hij hun mede dat hij tijdelijk het bevel over de staf had overgenomen. Tegelijkertijd verving hij de garnizoenscommandant. Hij keek iedereen strak in de ogen. Het leek wel alsof hij hun hersens wilde uitpersen om ze eens op de weegschaal te leggen.
'Ik ben kolonel Greif van het 9de regiment Alpenjagers,' stelde hij zich voor, maar zonder iemand de hand te drukken. 'Ik heb het altijd goed met mijn mannen kunnen vinden. Er is maar één ding waar ik een ontzettende hekel aan heb en dat zijn lijntrekkers. Weet u, heren, dat de eenheden aan het front mannen hard nodig hebben? Er bevinden zich in mijn regiment soldaten die al in drie jaar niet met verlof zijn geweest.'
Hij vroeg hun een voor een hoelang ze zich al in garnizoen bevonden, en verwonderde er zich hardop over dat maar zo weinig van deze officieren aan het front waren geweest.
De volgende ochtend begon hij met het formeren van marscompagnieën. De derde dag waren alle buitenmodel uniformen in een donker hoekje opgeborgen. Plotseling droeg iedereen uniformen die uit het magazijn afkomstig waren. De hoofdofficieren droegen een fluitkoord en het reglementair voorgeschreven pistool hing precies vier vingers breed van de koppelgesp. Alle uniformpetten zaten keurig volgens voorschrift op de hoofden en de monocles waren verdwenen. Zelfs de commandant van het 76ste regiment was gedwongen geweest zijn monocle af te leggen. Hij moest in de houding gaan staan voor de jonge kolonel, die zijn zoon had kunnen zijn. Hem werd verteld dat hij zich bevond in een militair garnizoen in oorlogstijd en niet in een circus waarin iedereen zich naar hartelust kon vermommen. Als hij last had van zijn ogen, dan moest hij naar de oogarts gaan en zich een bril laten voorschrijven.
Natuurlijk werd de kolonel in stilte vervloekt. Men dacht er zelfs over een ongelukje in scène te zetten. Een luitenant kwam met het prachtidee om een anonieme aanklacht naar de Gestapo te sturen. Maar toen kwam men plotseling voor een heel onaangename verrassing te staan. En iedereen was blij dat die aangifte niet was doorgegaan.