Home>>read Gestapo free online

Gestapo(62)

By:Sven Hassel


Enkele uren later kwam de beleefde Oberscharführer met de ene arm me weer halen. Hij nam me mee naar een klein bureau, waar twee mannen in burger zaten. Een van hen vroeg me of ik had gezegd dat de Führer nergens verstand van had.

"Dat heb ik niet beweerd," zei ik. Toen streek hij me vriendelijk over de wang.

"Maar u hebt toch wel gezegd dat de Führer dom was?"

Dat heb ik ook ontkend.

De ander stond op van achter zijn bureau en liep naar ons toe.

"Luistert u eens, mevrouw. U maakt het ons niet gemakkelijk. We willen eenvoudig een rapportje opstellen over dat gevalletje. Het is al een hele tijd geleden gebeurd, maar we willen de zaak nu graag afsluiten. Als u nu bekent wat u hebt gezegd en het ondertekent, kunnen wij het dossier in het archief opbergen en dan wordt er niet meer over gesproken. U hebt tegen uw buurvrouw, mevrouw Becker, gezegd dat het dom van de Führer was geweest om deze oorlog te beginnen."

"Dat is waar. Dat heb ik gezegd en dat vind ik nog."

Ze hebben alle drie geschaterd en de Oberscharführer met de ene arm heeft hoofdschuddend naar het plafond gekeken.

"Ziet u nu wel, mevrouw. Dan hebt u toch gezegd dat de Führer dom is."

Ik heb hun uitgelegd dat ik er zo over dacht. En dat iedereen het zei.

"Wie dan bij voorbeeld?" vroeg de ene schrijver.

"Herr Gelb, de stationschef, zegt het vaak," antwoordde ik. "En mevrouw Dietrich, de assistente van mijn pedicure. Die ook." Zo heb ik er verschillenden genoemd.

Een van de heren heeft alles opgeschreven en het vel papier aan de man met de ene arm gegeven. Ze hebben me gevraagd of ik al eens een rusthuis had bezocht.'

'Dat vraag ik me ook af,' zei Porta halfluid.

'Ze hebben pagina's vol geschreven over die paar woorden. Ik heb gezegd dat ik best mijn excuses wilde aanbieden. Ik was bang dat ik boete zou krijgen en ik heb niet veel geld. Alleen mijn weduwenpensioen. Ik ben gaan huilen van angst voor een boete die ik niet zou kunnen betalen. Ze hebben me vriendelijk gerustgesteld. Het kwam wel in orde, zeiden ze. Toen hebben ze me ondervraagd over mijn zoons en hun kameraden, over wat die van de Führer dachten. Ik heb hun verteld van Bent, een SS-Obersturmführer van het regiment "Das Reich". Hij heeft veel decoraties, maar hij is het vaak niet eens met wat de Führer doet en is soms woedend op Himmler. Hij heeft eens gezegd dat het verkeerd was wat die twee deden. Ze hebben me gevraagd wanneer hij dat had gezegd. Dat was geen moeilijke vraag, want het was op Kurts verjaardag, vlak voor ze naar het front gingen.'

'Dat hebt u toch niet verteld?' vroeg de Ouwe.

'Welja, daar stak toch niets kwaads in? Ze hebben me gezegd dat die Obersturmführer niet aan het front kon blijven; daar was hij veel te intelligent voor. Hij zou worden overgeplaatst naar Hamburg. Ik heb geantwoord dat Bent dan heel blij zou zijn, omdat hij altijd de voorkeur had gegeven aan een garnizoensplaats. Ze hebben hartelijk gelachen en me op de schouder geklopt. Daarna hebben ze nog met me gepraat over mijn neef Paul, die theologie studeert.

Hij moest heel wat kwaads over de Führer hebben verteld, dachten ze. Ik heb gezegd dat hij nooit kwaads over de Führer had verteld. Daarop zijn ze kwaad geworden en hebben me bedreigd. Ik moest zeggen wat Paul had gezegd. Er zou hem niets gebeuren. Die meneer met één arm, die achter hen zat, gaf me een teken, hij schudde telkens zijn hoofd als ik naar hem keek, maar dat begreep ik niet. Ik wou hem juist vragen wat hij daarmee bedoelde, toen de telefoon ging. Ze hebben vlug hun revolvers opgeborgen en zijn er haastig vandoorgegaan. Er kwam een andere SS-er en die heeft me meegenomen naar het kleine kamertje. Dat heeft zich twee of drie maal herhaald. Ze zagen er ten slotte erg moe uit.

De schrijver bloedde aan zijn gezicht de laatste keer en ze zagen er helemaal niet meer aardig uit. Ze hebben op me gemopperd en ze hebben alles opgeschreven wat ik zei. Bijna een boek vol. En toen heb ik getekend. Met de pen van de schrijver. Ik heb geschreven, Emilie Dreyer, huisvrouw. Toen waren ze weer heel vriendelijk. Ze hebben me koffie en koekjes gegeven.

Middenin was een kleine man binnengekomen. Hij droeg een zwarte bril en zwarte kleren. Hij leek me niet aardig. Hij heeft me de hand gedrukt en stelde zich voor, Kriminalrat Paul Bielert. De anderen deden heel gek toen hij binnenkwam. Ik geloof dat ze bang voor hem waren. Hij heeft me alles laten zien wat er over me was opgeschreven.

"U heeft ons een heleboel verteld," zei hij. "Weet u zeker dat dat allemaal waar is?"

Ik heb hem gezegd dat ik nooit loog. Dat vond hij blijkbaar grappig en toen zei hij iets geks dat ik niet begreep.'

'En wat was dat?' vroeg Barcelona nieuwsgierig. Hij stak een sigaret aan.

'Hij zei dat de waarheid vaak stompzinnig was. Dat was alles en toen is hij even stil verdwenen als hij gekomen was. De anderen zeiden dat hij rubberzolen onder zijn schoenen had. Die met de ene arm zei: de smeerlap. Maar zo iets mag je toch niet van je chef zeggen, wel? Denkt u dat de wagen nu spoedig komt, Feldwebel?'