'Wat weet jij van die inval?' vroeg Paulus een beetje bezorgd.
'Dat zal je gauw genoeg te horen krijgen, gauwdief.'
'Ben jij gek geworden, kerel? Durf jij een Unterscharführer voor dief uit te maken?'
'Ja zeker en ik ben ook nog bereid het iedereen te vertellen die er zich voor interesseert! Doe me maar een proces aan wegens belediging!'
Paulus vloekte en de lift verdween.
Porta sloeg zich op de dijen.
'Die schoft gaat een onrustig nachtje tegemoet.'
'Wat is er dan in de Herbertstrasse gebeurd?' vroeg ik.
'Om het je eerlijk te zeggen, dat weet ik ook niet precies,' bekende Porta. 'Maar blijkbaar genoeg om die vent de schrik op het lijf te jagen. Ik weet dat hij vier dagen geleden heeft deelgenomen aan een inval op no. 7, weet je; dat is het adres waar die twee hoertjes deserteurs verborgen hielden.'
'Maar dat zegt toch niks,' meende ik.
'Nee, maar een andere hoer, die ook op no. 7 woont, heeft me gezegd dat Paulus en zijn kameraad de distributiekaarten van die twee gearresteerde hoeren hebben ingepikt en een flinke som geld die in een van de muren achter het belang verborgen was. Je kon trouwens aan zijn smoel zien dat ik precies in de roos had geschoten.'
'Ben je van plan hem aan te brengen?'
'Zo hartstikke gek ben ik niet,' zei Porta lachend. 'Eerst wil ik hem alles afnemen wat hij heeft en als er niks meer valt te halen, dan laat ik hem naar Fuhlsbüttel sturen, zonder dat hij ook maar vermoedt dat ik erachter zit. De dag waarop die pooier in een strafregiment wordt opgenomen, lach ik me rot.'
'Je loopt natuurlijk de kans dat iemand je een dezer dagen een kogel in je nek schiet, uit een revolver met geluiddemper. Je speelt met vuur.'
'Man, die kerels zijn stinkend benauwd, vanaf Himmler tot aan deze zakken. De enige efficiënte manier om je dat tuig van het lijf te houden, is te zorgen dat je iets belastends over hen te weten komt.'
'Wat zouden ze in 's hemelsnaam met dat oude vrouwtje moeten?' vroeg ik hardop.
'Die zal haar mond wel voorbij hebben gepraat,' antwoordde Porta onverschillig. 'Wat doet het ertoe?'
'Zouden ze haar martelen?' hield ik vol.
'Als ze denken dat die iets van waarde verborgen houdt, zullen ze dat zeker doen.'
Onze spijkerlaarzen riepen harde echo's op. Het vermoeide licht van de afgeschermde lantaarns weerspiegelde in onze geweren en op onze natte helmen.
'Wat zou je zeggen van een kop thee met Slibowitz?' vroeg Porta.
'Een heel klein beetje thee en veel Slibowitz. En dan een lekker hoertje. Als die rotoorlog maar eerst is afgelopen. Man, stel je voor dat ze daar boven een raam opengooien en schreeuwen: "De oorlog is voorbij!" Kerel, ik trok meteen mijn uniform uit, ik ging op de kade zitten en liet mijn benen bungelen boven het water en ik zou bier zuipen met de zwervers daar.'
Porta grinnikte en schopte een conservenblikje weg.
'Kerel, jij bent stapelgek, wat een idee! D'er komt nooit meer een eind aan die oorlog, en dat is waarschijnlijk maar goed ook. Onze lieve vijanden zijn zo bezeten van wraaklust dat ze alle onderscheidingsvermogen verloren hebben. Ze zullen ons in de kolenmijnen stoppen en daar kun je dan verrekken als je dat leuk lijkt.'
'Onzin, er zijn altijd mensen die zich er uit weten te werken.'
'Zeker, maar wij, de slaven, niet. Bieler daarboven misschien. Mooie Paultje. Dat is een begaafd mensenjager, die kunnen ze altijd weer gebruiken, ook voor de kolenmijnen. Maar wij tweeën, wat moeten ze nou met ons beginnen? De Légionnaire heeft gelijk als hij zegt dat deze oorlog al duizenden jaren voor Mahommed is begonnen. En hij duurt nog altijd voort en hij zal nog duizenden jaren doorgaan als wij al in ons kistje liggen. Wij denken wel eens dat het telkens een andere, een nieuwe oorlog is, maar dat is flauwe kul, het is altijd weer dezelfde. Hij wordt alleen op andere fronten gevoerd en de methode verschilt. Dat is alles.'
Ik haalde mijn schouders op en dacht aan de discussies tussen de Ouwe en de Légionnaire. De kapitalisten maken de oorlog, beweerde de Légionnaire en die willen niet dat er een einde aan komt. Die blijven de oorlog met kleine onderbrekingen voortzetten.
'Dat is communistisch gezever!' had Heide woedend uitgeroepen.
'Klets niet man,' had de kleine Légionnaire geantwoord. 'Ik ben soldaat en ik zal altijd soldaat blijven. Communisten en nazi's kunnen wat mij betreft allebei naar de bliksem lopen, ik doe wat ze me bevelen.'
'En dat bevalt je?' vroeg de Ouwe.
'Bij Allah, nee! Maar niemand vraagt me wat ik graag wil doen. Dan moet je daar ook niet de hele dag over zaniken.'
'Maar waarom doe je het dan allemaal?'
De Légionnaire had zich lachend naar de Ouwe gebogen.
'Is er hier dan iemand die het bevalt? Kunnen we er soms mee ophouden en naar huis gaan? Nee. Alleen een gek kan dat denken. Waarom betalen de mensen allemaal belasting? Waarom houden ze er niet mee op? Waarom rijden ze niet zonder rijbewijs? Waarom betalen ze voor hun brood? Omdat ze bang zijn voor de bajes, Ouwe. Ook al zouden ze daar maar voor een klein poosje in terechtkomen. En ons stoppen ze niet in de bajes, wij worden tegen de muur gezet en voor ze dat doen, breken ze ons eerst al onze botten. Kan je me één arme bliksem noemen die het gelukt is om ervandoor te gaan? Honderd vierenzestig hebben dat het vorige jaar geprobeerd en ze zijn er allemaal aangegaan.'