'Nu is het genoeg,' interrumpeerde de Ouwe. 'Vertel dat een andere keer maar eens. We moeten zo opkomen voor de wacht. Je hebt nog net de tijd ons te zeggen hoe het met dat huwelijksaanzoek is afgelopen.'
'Och, dat is gegaan zoals zo iets altijd gaat. Plotseling stond ik achter de fauteuil waarop de vader van de schone zijn billen had geparkeerd. Haar oom wilde de militaire politie roepen en dat is ook gebeurd. Ik heb er nog drie dagen voor in de bak gezeten. Ze zeiden dat ik de openbare orde had verstoord, alsof hun salon een openbare weg was.'
Op dat moment klonk het fluitje van de UvD door de luidspreker:
'5de compagnie, een man van iedere groep melden voor het uitreiken van munitie.'
We kwamen langzaam overeind en gingen op weg naar het hoofdgebouw. Maar de Bezemsteel beet ons nog toe:
'Ik wou dat jullie allemaal de tyfus kregen.'
'Ik ben voor geen mens bang,' beweerde de knaap die op het aanrecht zat en aan een augurkje knabbelde. 'Ze kunnen allemaal naar de bliksem lopen.'
Overal in het huis, op de grond, in de keuken, in de kamers, ja, in de badkamer, zaten of lagen jongens en meisjes, die allemaal beweerden dat ze nergens bang voor waren.
'De oude mensen zijn allemaal gek geworden,' zei de jongeman op het aanrecht. 'Niemand ontkomt eraan in deze oorlog.'
'Ze verrekken in de cellen van de Gestapo,' zei een jong meisje, terwijl ze een heel jonge knaap omhelsde die nog nooit met een vrouw had geslapen. 'Vanavond verleid ik je, reken daar maar op.' Ze was veel minder jong dat ze eruitzag.
'Als ik opgeroepen word, laat ik ze barsten,' zei een jonge nerveuze man, een nogal verwijfd type.
'Natuurlijk,' riepen de anderen in koor, 'wij doen niet mee.'
'Laat de Gestapo maar opkomen,' zei een paartje dat achter het fornuis lag en dat wellustig een ander paar gadesloeg dat de liefde bedreef in een hoek van de badkamer.
'Wij zijn de natie!' zei een jonge man met bril, die graag heroïsche gedichten declameerde.
Vijf maanden later, op een zaterdagavond, werd hun interessante bijeenkomst gestoord door de binnenkomst van drie mannen met deukhoeden, die onder hun linkerarm een pistoolmitrailleur droegen.
De nerveuze, verwijfde jongen kreeg een draai om zijn oren en daarop zweeg hij tijdens de rest van de voorstelling.
Een meisje met heel lang haar, dat weigerde op te staan van haar plaats achter het fornuis, kreeg een trap. Daarop ging ze in de houding staan.
De jongen van de heroïsche poëzie lag aan de zijde van een bruin meisje op een groot dressoir. Er werd een golf van obsceniteiten over hen uitgespuwd. Daarop gingen ze rechtop tegen de muur staan. De rooie, die meende dat alle oude mensen gek waren, pieste in zijn broek.
In een lange rij marcheerden ze naar twee grote, groene autobussen. Tweeënvijftig jonge mensen, die voor niets ter wereld bang waren.
Drie dagen lang bleven ze in de Stadthausbrücke no. 8. Ze werden niet erg ruw behandeld. Maar ze zaten er, ze hadden de angst en de tranen leren kennen, ze waren echte mannen en vrouwen geworden, en wisten nu dat 'moed' een leeg woord is. Alleen wie zelf een pistoolmitrailleur draagt, beschikt over moed.
Ze kregen allemaal een uniform aan. Enkelen van hen stierven tijdens de opleiding. Anderen verkozen vrijwillig de dood in te gaan. Sommigen huilden. Allen verleerden het lachen. En toen moesten ze gaan vechten voor een zaak die hen niet interesseerde.
OP WACHT VOOR DE GESTAPO
Ze hielden een oude vrouw tussen zich in, de beide Unterscharführer Schultz en Paulus. Dit waren de ruwste koppensnellers van Kriminalrat Paul Bielert. Wij liepen naar de poort.
'Wat zou dat oudje hebben uitgevoerd?' vroeg Porta zachtjes.
Ik antwoordde niet. Wat had ik ook moeten zeggen? Hoe kon ik weten wat dat oude vrouwtje, in haar mantel die naar motteballen rook, misdaan had? Ze moest hard lopen om de twee SD-ers met hun lange benen bij te kunnen houden. Ze glimlachte tegen ons alsof ze ons iets wilde zeggen. Ons, twee soldaten doorweekt door de voortdurend neerplenzende regen.
Ze bleef iets achter. De Unterscharführer Schultz gaf haar grommend een stevige duw.
'Opschieten, ouwetje. We hebben haast. Jij bent niet de enige die voor vanavond is uitgenodigd.'
Ze namen de lift naar de derde verdieping. Porta en ik waren de gang ingelopen om hen na te kijken. Paulus keek ons eens vuil aan.
'Wat moeten jullie daar? Donder op! Jullie moeten op wacht staan!' schreeuwde hij.
'Barst toch,' schreeuwde Porta terug. 'Jij hebt ons niks te bevelen, vuile hond!'
'Dat zullen we dan nog eens zien!' brulde Paulus en liet de lift halverwege stoppen. 'Vergeet niet dat ik Unterscharführer ben!'
'Jij bent een vuile smeerlap, en anders niet!'
Paulus boog zich halverwege naar buiten.
'We spreken elkaar nog nader, vuile rooie!'
'Ja, dat geloof ik graag,' antwoordde Porta. 'En dan moeten we het eens gezellig hebben over jullie inval in de Herbertstrasse no. 7. Ik heb zo'n idee dat er toen iets gebeurd is dat ik goed kan gebruiken. Er is in ons regiment nog een plaatsje voor jullie vuilakken en ik zal er persoonlijk voor zorgen dat jullie niet worden vergeten.'