"Die smeerlap moet wel stomdronken geweest zijn, anders had hij nooit zo kunnen vallen." En hij vervolgde tegen de drie verslaggevers: Heren, schrijf gerust dat het slachtoffer een echt drankorgel was, maar zet er geen lelijke dingen bij over de hoeren, want dat zouden ze u de volgende keer betaald zetten. Vermeld de naam van dit huis dus niet. Het is walgelijk, dat smeerlappen zoals hij pogingen doen om een smet te werpen op de naam van een keurig bordeel als "De Vergulde Borst". Hij kan maar blij zijn dat hij dood is. Het Derde Rijk beschouwt eerroof als een hoogst ernstige zaak.
Maar de firma in Bremen kwam door de dood van Busch in ernstige moeilijkheden. Hij scheen speciale gaven te hebben gehad op het gebied van damesmode-artikelen. Het heeft jaren geduurd voor de firma een goede opvolger kreeg.
De eerste die werd aangenomen, was een vieze vent met een Cesarkop.
Hij wilde de winkeljuffrouwen het ondergoed dat hij verkocht, altijd aanpassen. Als ze protesteerden, werd hij grof.
De tweede die zich aanbood, beschikte over grote verkooptalenten. Hij had achteroverliggend haar dat glom van de brillantine en één blauw oog, terwijl het andere kastanjebruin was. Hij had slechts één kwaal die bij het eerste gezicht niet opviel. Hij vergat altijd zijn administratie bij te houden.
Driemaal is scheepsrecht, sprak de personeelschef van de firma, en hij nam een derde meneer aan, die een zeer goede indruk maakte en een zoon was van de beroemde familie Adams uit Frankfort. Hij heette Rudolph Adams. Zijn vader handelde in vogels. Hij had zich in papegaaien gespecialiseerd. Maar Rudolph deugde niet voor het vak. En algauw bleek dat hij een dief was. Nu moet men er geen drama van maken als iemand eens iets achterover drukt. Wie doet dat niet? Om hier en daar wat te "organiseren" hoef je nog geen schurk te zijn. Maar Rudolph, de bandiet, stal bij voorkeur van dames. Nu kun je dat in een noodgeval doen. Maar hij stal als hij bij een dame in bed lag en zij wel wat anders te doen had dan haar juwelen in het oog te houden. Toen de firma in Bremen over deze morele tekortkomingen van Rudolph werd ingelicht, schreef ze een brief waarin Rudolph werd aangekondigd dat er op verdere samenwerking geen prijs werd gesteld.
Het baantje werd nu gegeven aan een zekere meneer Brandt in München, die altijd marmelade had verkocht, maar wel zin had om het eens met damesmode-artikelen te proberen. Hij had gehoord dat je bij dit werk altijd een gestreepte pantalon en een lichtgrijze das moest dragen. Het is slecht met hem afgelopen. Op een dag zat hij in de "Kreupele Bok" in Karlsruhe met een paar collega's te praten over een vroegere chef, een zekere Adolf Müller. De een, een zekere Uwe Nehrkorn, verkocht flessen in allerlei soorten en maten, de ander, die Kohl heette, houten lijsten. Ze kenden Adolf Müller allebei. In de loop van het gesprek gingen ze steeds luider praten.
"Adolf is de grootste schoft die op twee benen rondloopt. Maar ik zal persoonlijk met hem afrekenen. De vertegenwoordigersvereniging zal me er dankbaar voor zijn," riep Brandt.
Op dat moment ging de deur plotseling open en kwam SS-Oberscharführer Gelb binnen, gevolgd door vijf van zijn mannetjes. Brandt en zijn twee vrienden waren een ogenblik later al geboeid. Ze werden meegenomen naar Wielandstrasse no. 6, het meest sinistere pand van de hele stad, want daar woonde Obersekretär Höst. Hij begroette de drie mannen met zijn bleke glimlach, en zei:
"Wij Duitsers zijn een eerlijk volk." (Hij was gek op die uitdrukking "Wij Duitsers." Hij was van Hongaarse afkomst.)
"Beken maar, landgenoten. Kaarten op tafel. Meneer Brandt, u hebt gezegd dat Adolf een zak is."
Meneer Brandt protesteerde:
"Nee, nee, ik heb gezegd dat hij een schoft is en dat zijn mijn vrienden met me eens."
Höst keek met een suikerzoet lachje op en de drie mannen kregen de indruk dat hij het volkomen met hen eens was. Ze praatten nu allemaal tegelijk om Höst duidelijk te maken dat die Adolf inderdaad een verschrikkelijke rotvent was.
Het proces-verbaal was slechts kort. Toen Höst het las, wreef hij zich in de handen. Het luidde:
PROCES-VERBAAL
Geheime Staatspolizei
Abt. 4/II a
Karlsruhe.
De handelsreizigers Joachim Brandt, Alfred Kohl en Uwe Nehrkorn zijn heden in de "Kreupele Bok" verrast, terwijl zij zich denigrerend uitlieten over de Führer. Om beurten hebben ze geroepen:
Adolf is een... en daarna woorden die ik niet wil citeren, maar die de meest grove belediging vormen van onze door God gegeven Führer.
Op mijn bureau hebben zij bedoelde uitdrukking alle drie meer dan eens en met veel overtuiging herhaald.
De arrestanten zijn overgedragen aan de SD, die de vereiste juridische maatregelen zal treffen.
Höst
Kriminalobersekretär
De drie arme bliksems gingen naar Dachau, waar ze met enthousiasme werden ontvangen. Het bewijst maar weer hoe voorzichtig je moet zijn als je over iemand kankert. Als ze even hadden nagedacht, zouden ze niet Adolf maar Adolf Müller hebben geroepen. Nu wilde niemand geloven dat ze het over Adolf Müller hadden gehad en niet over Adolf Hitler. Maar de zaak had nog meer gevolgen, want tussen de bezittingen van Brandt in Bremen werd, verborgen in een lindegroen slipje, een blaadje gevonden waarin over een zekere Hermann werd gesproken. Dit werd onmiddellijk aan Goering gerapporteerd. Brandt verklaarde dat hij het blaadje in kwestie nooit eerder had gezien en zei, ofschoon dit helemaal niet waar was, dat zijn baas een hele stapel van die blaadjes had. Er ging een telefoontje naar Bremen en een uur later vertrok er al een Mercedes van de Adolf Hitlerstrasse No. 9 om de rijke fabrikant uit te nodigen voor een onderhoud. Hij overleed in Neuengamme. De personeelschef die Brandt had aangenomen, werd ook gearresteerd. Hij kwam later vrij, maar had zo'n schok gehad, dat hij bij zijn thuiskomst in de rivier sprong. Hij werd twee dagen later gevonden, hij was toen al dood. Daarna nam de firma geen nieuwe handelsreizigers meer aan. U ziet dus maar, dames en heren, hoe voorzichtig je moet zijn als je iemand wilt beledigen. Zo ken ik bij voorbeeld nog een verhaal over een bakkersdochter die geen maagd meer was...'