'Jij komt altijd weer met het ergste aandragen,' zei Broertje grommend. 'Nee. als je eenmaal een flink gat in je schedel hebt, dan is het uit. Daarna komt er niks meer. Ik geloof niet in God. Als die wel bestaat, zou het niet best voor me zijn, met mijn strafblad.' Hij wiegde heen en weer, scheen naar woorden te zoeken.
'Ik kan me niet voorstellen dat er een dag zal komen waarop ik niet meer gezellig om zeven uur mijn biertje zal drinken met een paar goede kameraden en een kasje zal gooien om het rondje. Bang om er tussenuit te knijpen was ik al als kind, da's niks nieuws voor me. Ik deed toen het loopwerk voor meneer Kleinschmidt, de melkboer uit de Davidstrasse. Ik rende altijd vlak onder de straatlantarens door en maakte zoveel mogelijk lawaai met mijn flessen vanwege een idioot idee dat ik in mijn kop had. Als ik me door de duisternis liet verrassen, zou de man met het mes komen om me de genadeslag toe te brengen.' – Hij ging op zijn knieën liggen en keek ons strak aan. Daarna vervolgde hij zachtjes: 'Lieve Jezus, Zoon van Maria, wat was ik toen bang. Ik herinner me nog heel goed een poortje helemaal achter in de Bernhard Nochtstrasse. Daar moest je een lange smalle gang door voordat je in het trappehuis kwam en op alle verdiepingen had je weer van die lange gangen. Overal sliepen schooiers en zwervers. Soms struikelde ik over die kerels. Ik had natuurlijk altijd een razende haast, net als andere jonge melkbezorgers. Ik had het idee dat de man met het mes zich ergens tussen die schooiers verborgen hield. In die verrekte hoerenkast heb ik een vent ontmoet. Zijn zuster was overhoop gestoken door een van die schooiers, precies in dat huis waar ik elke morgen om vier uur mijn melkflessen moest bezorgen. En als hij mij nou eens voor de dader had aangezien? Op dat vroege uur had ik net zo hard kunnen gillen en schreeuwen als ik wilde; er zou me niemand te hulp zijn gekomen.'
'Hij zocht jou niet, Broertje,' merkte Barcelona-Blom rustig op.
Broertje keek hem met open mond aan.
'Hoe kun je dat nou weten, ouwe dronkelap? Heb jij hem soms gekend?'
'Een kind kan het begrijpen. Hij heeft dat grietje een paar messteken toegediend om haar kwijt te raken, waar of niet?'
Broertje knikte instemmend.
Barcelona begon te lachen.
'Nou, dan is het zo helder als een bergbeekje. Die schoft wou met een vent aanpappen, maar zulke kleine kereltjes als jij interesseerden hem niet.'
'Ja, je moet van een stevig brokje houden voordat je op Broertje aanvalt,' zei Porta grinnikend.
De Légionnaire glimlachte vriendelijk.
'Vergeet niet dat we hier altijd vrouwen te kort hebben. Broertje zou er waarschijnlijk een aardig centje bij kunnen verdienen als hij zich ter beschikking stelde.'
'Als iemand dát met mij zou proberen,' zei Broertje – en hij trok zijn kandra en plantte die met een forse stoot voor zich in de grond – 'dan zou hij het niet overleven. Ik moet niks hebben van flikkers. Wijven, prachtig en hoe ze er uit zien kan me niet schelen, of ze vijftien zijn of honderd, dat laat me koud, het mogen best hoeren zijn en als ze zich in een rolstoel voort laten duwen, mij ook best, maar het moeten wijven zijn, geen tantes!' Broertje spuwde vol afschuw op de grond.
De luitenant die het transport rekruten hier had gebracht, liet ze nu aantreden alvorens ons te verlaten. Hij had plotseling haast gekregen. Hij wilde hier zo snel mogelijk vandaan, gewaarschuwd door zijn instinct. Hij voelde zich hier niet op zijn gemak. Hij hield zijn gebruikelijke toespraak, daarmee had hij zijn plicht gedaan voor zover het dit transport betrof.
De nieuwelingen luisterden onverschillig naar zijn woorden. Hij kwaakte als een verkouden kikker.
'Tanksoldaten, jullie gaan nu naar het front. En spoedig zullen jullie de strijd moeten aanbinden tegen de bloeddorstige vijanden van het Rijk, de mannen uit de Russische moerassen. Dat is jullie kans om je burgereer terug te veroveren en weer het recht te krijgen om als vrije mannen te leven te midden van vrije mensen. Als je je werkelijk moedig gedraagt, zal jullie strafblad schoon worden geveegd.' Hij kuchte en voegde er enigszins gegeneerd aan toe:
'Kameraden, de Führer is een groot man!'
Porta schoot in een lach en dat hoorde hij. Hij meende zelfs het woord 'zak' te horen.
Hij keek onderzoekend in onze richting en het bloed steeg hem naar hei gezicht. Het leek wel alsof hij het ineens erg warm had gekregen. Zijn hand gleed naar zijn pistool.
'Soldaten,' vervolgde hij, 'jullie moeten je uiterste krachten inspannen. Laat de Führer niet in de steek. Jullie moeten je misdaden tegen Adolf Hitler en het Rijk afkopen!'
Hij haalde diep adem en keek strak in de richting van ons twaalven. Naast de misdadigerstronie van Broertje zag hij de sluwe vossekop van Porta.
'Jullie zullen strijden zij aan zij met de beste zonen van ons vaderland,' kwaakte hij, 'en wee de schoft die zich laf gedraagt. Dat zou de grootst denkbare misdaad zijn.'