'Vooruit, erop los, vóór ze alles op hebben gezopen,' stelde Broertje zenuwachtig voor.
Papieren, dozen, uniformstukken, van alles vloog van de eerste verdieping omlaag. De plundering was al begonnen.
'Die maken zich nergens zorgen over,' zei Porta. 'Ze zullen raar opkijken als ze ons zien opduiken.'
'En zeker als ze ontdekken dat wij heel andere jongens zijn dan die welke ze net de hals hebben afgesneden,' bromde Heide en streek even over zijn geweer.
Het lied van de kozak die twee meisjes had ontdekt, drong tot ons door.
'Bajonet op het geweer,' beval luitenant Ohlsen. 'Richting berghut!'
Broertje nam zijn grote sigaar uit de mond en wendde zich tot Porta.
'Dat wordt weer man-tegen-man!'
'Kerel, ik raak er van buiten adem,' zuchtte Porta. 'Het begint me knap te vervelen, dat gedraaf en altijd dat gewurm lijf-aan-lijf.'
Pelotonsgewijs bestormden de mannen in tirailleurlinie de berghut.
De Ouwe, de Légionnaire en ik draafden naast luitenant Ohlsen.
Als verlamd keken de Russen naar de aanstormende mannen, die gilden en schreeuwden als bezetenen.
Salvo na salvo uit onze automatische wapens viel tussen de stomverwonderde Russen. De eersten waren al gevallen. Het duurde slechts enkele minuten, toen stortten we ons op hen. Het werd een bloedig en verwoed gevecht. Ieder vocht voor zijn eigen leven. De bajonetten drongen in levend vlees en doorstaken borsten.
Vlak voor me stond een enorme Russische luitenant. Hij gebruikte zijn pistoolmitrailleur als strijdknots. Ik wierp me terzijde om de dodelijke slag te ontgaan. In een reflexbeweging stak ik mijn lange bajonet verticaal naar hem op. Ik voelde even enige weerstand, daarna drong de bajonet in de lies van de officier die achterover viel en een afgrijselijke gil slaakte. In zijn val rukte hij me letterlijk het geweer uit de handen. Ik zette een voet op de Rus om mijn wapen te bevrijden, maar het geweer brak. Met het halve wapen als knots in de hand wierp ik me weer naar voren. Ik was geen mens meer, maar nog slechts een machine die tot taak had te doden. Uit angst, uit genot. Uit noodzaak.
Porta vocht aan mijn zijde. Er heerste een enorme verwarring. Iedereen sloeg, doorboorde, schreeuwde.
Broertje bevond zich in het heetst van het gevecht, met die dikke sigaar nog in zijn mond. De rook kwam bij hem naar alle kanten naar buiten. De hoge hoed was tot op zijn ogen gezakt en zijn pistoolmitrailleur was hij kwijtgeraakt.
Twee Russen wierpen zich op hem. Ik stiet een door merg en been gaand gegil uit, maar sneller dan de bliksem greep Broertje de beide mannen bij de keel en sloeg hen met de koppen tegen elkaar. Hij liet ze los en ze vielen levenloos aan zijn voeten neer. Hij boog zich voorover, greep een van hen de PM af en begon verwoed te schieten op een vijandelijke groep. Als er daarbij ook een paar van ons vielen, wat dan nog?
Hoeveel soldaten sneuvelden bij dat handgemeen? Honderd? Tien? Twintig? Ik heb er geen idee van. Een Rus viel op zijn knieën achter een kruiwagen neer. Van korte afstand schoot ik een salvo in zijn hoofd. Zijn gezicht spatte uiteen als een ei dat men tegen een muur werpt. Nog heel lang zou dat gezicht me blijven vervolgen.
Porta plantte zijn bajonet in de rug van een jonge vent die wilde vluchten.
Heide vertrapte woest het gezicht van een jonge Russische infanterist die zelfs in zijn doodsstrijd nog zijn PM op ons trachtte te richten.
Hoeveel tijd was er verstreken? Een dag? Een uur? Enkele seconden? Niemand wist het. We troffen elkaar weer achter de berghut, waar we ons lieten neervallen, hijgend en bedekt met bloed, de wapens onverschillig ter zijde geworpen. We hadden ons allemaal volkomen laten gaan, ieder naar zijn eigen natuur. Sommigen begonnen te huilen. Met bloed doorlopen ogen zochten naar vrienden. Waren ze er nog? Men vreesde het ergste. Daarna viel men elkaar in de armen, opgelucht, tevreden.
Daar lag Barcelona in een verscheurde uniform, voorover uitgestrekt. De Ouwe zat met zijn rug tegen een boom geleund een pijp te roken. Broertje en Julius Heide zaten tegen een muur uit te rusten. Broertje zag eruit alsof hij zijn hoofd in een bloedig meer had gedoopt. Een geblutste, uitgedoofde sigaar hing in zijn mondhoek. Stege lag op zijn rug naar de wolken te kijken. Hij was als verlamd. Nooit zou hij een echte soldaat worden. De kleine Légionnaire zat op een trede van een trap, de eeuwige sigaret hing ook nu weer uit zijn mond. Zijn pistoolmitrailleur lag op zijn knieën. Hij maakte; het wapen schoon, wat voor hem vanzelfsprekend was. Na vijftien jaar oorlogvoeren wist hij dat een wapen zorgvuldig moet worden onderhouden. Steiner zat tussen de wrakstukken van de stal. Hij hield een halflege fles drank in zijn hand. Hij was nu al dronken.
Ja, ze waren er allemaal. Alle oude jongens. Maar van de nieuwelingen; ontbrak zeker een derde. Ze lagen uitgestrekt in het gras en deden denken aan kleine, verspreid liggende eilandjes tussen het groen.