'Jij hebt ook een kandra in je uitrusting, vertel ons nou asjeblieft niet dat je die alleen bij je hebt om hem aan de muur te hangen; in de eerste plaats heb je helemaal geen muur en in de tweede plaats groeit er hier geen maïs en je kunt hem dus ook niet gebruiken voor de oogst. Of je het lollig vindt of niet, jij hebt dat ding van een dode afgepakt en je doet er slagerswerk mee, net als wij.'
'Schoft,' beet Stege hem toe.
'Ik ben soldaat,' antwoordde Porta laconiek.
'Voilà, camarade, dat komt op hetzelfde neer,' zei de Légionnaire.
'We zijn door schoften in de wereld geschopt om als schoften te leven en als schoften te creperen op de militaire mesthoop.'
'Bah,' gromde Heide terwijl hij zijn kandra afveegde aan zijn pantalon.
'Wat een pest! Hij is beschadigd. Als we hier nou maar een slijpsteen hadden, dan kon ik hem aanzetten. Hij snijdt niet goed meer en je blijft toch mens, hè? Je moet de mensen toch niet meer laten lijden dan nodig is, wel?'
De Ouwe stond op en gaf een kort bevel.
'Wapens gereedhouden! Volg mij in marscolonne!'
Broertje en Porta volgden ons pas even later. Die hadden eerst nog de lijken willen beroven. Het scheelde een haartje of ze waren een vechtpartij begonnen om drie gouden tanden. Porta had er twee en Broertje één.
De Ouwe foeterde:
'Kerels, ik zou jullie graag een kogel door de kop jagen. Dat is toch verdomme geen gezicht, lijken de gouden tanden uit de bek breken!'
'Stel je niet aan,' spotte Porta. 'Begraaf jij soms gouden ringen? Steek jij een bankje van duizend in de brand? Ik hoop van niet, anders ga ik dagelijks met een gek om.'
De Ouwe bromde nog wat na. Hij wist heel goed dat er in elke compagnie, in de onze zowel als die van de Russen, tandenverzamelaars waren die altijd hun stalen tang bij de hand hadden. Daar viel niets aan te doen.
En nu lagen we hier onder de fruitbomen en kauwden op de worsten van de dode artilleristen. De regendruppels vielen in regelmatige cadans uit de takken. We hadden het koud en we trokken de 'deken' wat hoger over onze huiverende lijven. Dit was het stuk van onze uitrusting dat voor de meeste doeleinden werd gebruikt, als jas, als tent, als camouflagedeken, als proviandzak, als matras, als hangmat en als lijkkist. Het was het eerste wat de foerier uitreikte en het was het enige stuk dat ons in het graf volgde.
Porta keek naar de zware regenwolken.
'Regen, regen, altijd maar regen. Voor de oorlog is het niks, die bergen. Weten jullie nog dat we vochten in dat lekkere Frankrijk? Altijd zon en als er halt werd gehouden kon je het er echt van nemen.'
'Potz Sakrament!' zei Julius Heide zuchtend. 'Dat was me nog eens een best oorlogje. Maar een bof dat we niet naar de andere kant zijn overgelopen! Dan hadden ze ons koud gemaakt. Herinner je je al die deserteurs die ze na de capitulatie van Frankrijk weg hebben gesleept naar Torgau, bewaakt door politiehonden?'
'Ik ben er nog niet zo zeker van dat we er aan waren gegaan,' zei Broertje peinzend. Hij zat in het natte gras en boog zich voorover. Zijn kleine, zwarte ogen schitterden.
'Misschien zaten we daarginds in Londen, weet je, waar Churchill woont. Ik heb gehoord dat het een waar genot is om krijgsgevangen te zitten bij de Tommies. Denken jullie nog wel eens aan die rode commissaris die met ons heeft staan praten in Nicolaijew? Die vent had zich vermomd als boer, maar daar trapte de veldgendarmerie niet in. Die vent beweerde dat kerels als wij daar rondwandelden in de tuinen van de Lords, dat ze bloemetjes plukten voor hun salon en dat ze zich 's avonds in het hooi amuseerden met de dienstboden. Man, ik zou moeten liegen als ik zei dat ik niet hield van de geur van hooi. Man, ik heb eens een gevalletje gehad met een griet in het hooi, fantastisch en ik verzeker je, iedere keer dat ik hooi ruik word ik wild.'
Heide wees met zijn worst in de richting van de Oberfeldwebel die de oude man halfdood had gepest. 'We zullen het met die Oberfeldwebel nog wel aan de stok krijgen. Ik voel aan mijn water dat die vent ons in de puree wil werken.'
'Nou, dan maken we hem koud,' besloot Broertje en snoot lawaaiig zijn neus met behulp van zijn vingers. 'Ik ben deskundige als het er om gaat secreten van dat soort om zeep te brengen.'
'Wat moeten we beginnen als dit allemaal achter de rug is?' vraagt Stege, de filosoof. 'We hebben eigenlijk alleen maar leren doden. En ik vrees dat Je daar niet meer zonder zult kunnen, Broertje.'
'Waarachtig niet,' antwoordt deze lachend. 'Maar er is altijd behoefte aan jongens die iemand vlot om zeep kunnen helpen. Waar of niet, oude woestijnrover?'
'Je hebt gelijk, mon camarade.'
'Ik begrijp niks van die vreemde talen, maar als je praat over anderen koud maken dan wil ik je wel bekennen dat ik altijd in de rats zit als ik denk aan de dag waarop ik er zelf tussen uit zal knijpen. De grote sprong door de stratosfeer lijkt me niks.'
'Je bent zeker bang dat je Onze Lieve Heer zult tegenkomen?' vroeg Stege sarcastisch.