De Rus knikte instemmend.
'Julius Heide heeft een infraroodkijker en hij is een geboren moordenaar,' vervolgde Porta. 'Ik zal op Broertje letten, maar wat Heide betreft kan ik u niets garanderen. Dat is een schoft. De nieuwelingen ken ik niet. Vooruit, luitenant, ik zal u nu eerst even de weg wijzen. Maar voorzichtig, hè, uw rode broeders hebben hier heel wat artilleriewaarnemers zitten.'
Op handen en voeten werkten ze zich door de prikkeldraadversperring en bereikten daarna het niemandsland. Geen geluid. Ze verdwenen in de duisternis.
Het duurde een kwartier voor ze terugkwamen.
'Akkoord?' vroeg Porta.
Luitenant Ohlsen knikte instemmend. Ze vergeleken hun horloges. Het was 22.05 uur.
'Tot ziens,' zei Porta en verdween in zijn eigen dekkingsgat. Men hoorde hem tegen Broertje zeggen: 'De oorlog is toch maar een verdomd gevaarlijke zaak, Broertje. We zouden net als de rijken eigenlijk ons testament moeten maken.' De rest van het gesprek was een verward en onverstaanbaar gemompel.
Broertje lachte onverschillig en onbezorgd. De Légionnaire brulde. Een kogel floot over hun hoofden heen. Daarna heerste er in de gehele sector stilte.
Even na middernacht kropen de twee officieren uit hun put om de sector te inspecteren.
'Ik houd niet van die stilte,' mompelde luitenant Spät en hij keek naar de lucht. Zware wolken dreven over hen heen.
Een geluid deed hen stilstaan. Het was niet veel meer dan een licht geruis. Een lichte beweging in de bladeren, maar het leek de beide officieren enorm lawaaiig en ze zagen daarachter in gedachten al een doodskop grijnzen. Een ogenblik bleven ze zo staan, de pistoolmitrailleurs in de aanslag. Daarop lachte luitenant Ohlsen hinnikend.
'Een bunzing die op jacht gaat. In de natuur heerst ook oorlog.'
Ze klommen verder de heuvel op. Ze liepen zonder geluid te veroorzaken. Waar maar enigszins mogelijk maakten ze gebruik van de dekking van bomen en struiken.
Wat verderop bleven ze staan om te luisteren. Ze hadden een ondefinieerbaar geluid gehoord. Het bloed steeg hen naar het hoofd. Iemand voor hen snurkte! En snurkte bijzonder lawaaiig!
'Allemachtig!' fluisterde luitenant Spät.
Ze liepen verder in de richting van dit onverwachte geluid. Het dikke gras vormde een zacht tapijt onder hun voeten. Een tapijt dat elk geluid afdempte.
Aan de rand van een schuttersput bleven ze staan. Het was een diepe, goedgegraven put. Helemaal onderin lag, opgerold als een hond, een onderofficier te snurken alsof hij op die wijze het gehele front wilde wekken. Zijn pistoolmitrailleur was zorgeloos een eindje van hem af tegen de aarden wand geplaatst.
Luitenant Spät boog zich voorover en haalde voorzichtig het wapen naar boven. Hij zette de slapende onderofficier de loop op de borst en wekte hem daarna met een klap op zijn hoofd. De onderofficier maakte een luchtsprong; maar voelde dat hij ruwweg terug werd geduwd. Hij mompelde enige onverstaanbare woorden, deed zijn ogen open en vroeg dodelijk verschrikt! 'Wat is er gebeurd?'
'Stuk imbeciel!' antwoordde luitenant Ohlsen woedend. 'Wat dacht je dat er gebeurd zou zijn als Iwan je wakker had gemaakt? Dan was je er nu al geweest, hè?'
'Ik heb wachten uitgezet,' zei de onderofficier in een poging om zich te verdedigen.
'Natuurlijk,' bromde luitenant Ohlsen, 'en uw wachten slapen omdat ze weten dat hun baas slaapt. Als de Russen een aanval hadden uitgevoerd, zouden ze u de keel hebben afgesneden alvorens u wakker te maken. U verdient dat ik u op de plaats neerknal!'
De twee officieren vervolgden hun weg. Enkele verdwaalde projectielen floten dreigend over hen heen. Daarop hoorden ze hartelijk lachen.
'Broertje,' zeiden ze. Daarna wachtten ze op het antwoord van Porta dat wel niet op zich zou laten wachten. Ze ontdekten tussen al dat groen spoedig de gele hoge hoed, die deed denken aan een schoorsteen, neergezet door een zwakzinnige.
'Mama mia, Cameron,' hoorden ze hem jubelen.
'Ik begrijp niet hoe die in het donker de dobbelstenen kunnen zien,' zei luitenant Spät verwonderd.
'Die hebben genoeg aan het licht van één sigaret,' antwoordde luitenant Ohlsen.
De twee luitenants keerden terug naar de stafput. Op dat ogenblik rinkelde de veldtelefoon.
'Emil 27' kondigde zich onderofficier Heide aan, fluisterend. Hij luisterde even en gaf de hoorn daarna aan luitenant Ohlsen.
'De bataljonscommandant.'
De luitenant trok een lelijk gezicht, maar meldde zich daarna volgens de voorschriften.
'Hier de commandant van "Emil".' Tot drie maal toe antwoordde hij: 'Begrepen, commandant.' Daarop legde hij de hoorn neer en wendde zich tot de Ouwe.
'Bevel voor alle pelotonschefs. De compagnie moet zich per peloton melden voor appèl in de nabijheid van de staf. Het eerste peloton om 10 uur. het tweede om 11 uur, enzovoorts.'
'Fantastisch wat een kerel, die commandant,' mompelde luitenant Spät.
'En bovendien een woesteling,' zei luitenant Ohlsen. 'Hij wil die zes Russen morgen zien hangen.'