'Ik heb er met mijn strop net zoveel te pakken gekregen,' mengde Broertje zich in het gesprek. 'En daar is heel wat meer moed voor nodig. Met dat infraroodgeweer kun je op een afstand blijven, maar met de strop moet je zo'n kerel in de nek kunnen blazen. Heb je gezien of er goud in zit?'
Porta knikte ontkennend.
'Die rotvent heeft geen ogenblik gelachen,' zei hij teleurgesteld. 'Maar we kunnen daarginds wel even op onderzoek uitgaan, dan verdelen we de kronen. Als er wat te halen valt, tenminste. Het was een reus, misschien had hij er wel een paar.'
'Spät, ik vertrouw jou de compagnie toe,' riep luitenant Ohlsen. 'Ik ga naar de majoor.' Hij groette, sprong uit zijn put en rende weg om de dekking van een groep tegen de helling gelegen huizen te bereiken.
Een machinegeweer begon lichtkogels te spuwen in de richting van de luitenant. Maar hij werd niet door een deskundige bediend; de salvo's waren te lang aangehouden en de afstand was te kort ingesteld.
We kenden de luitenant en wisten dat hij inwendig de schutter voor een sufferd uitschold.
Buiten adem bereikte hij de berghut, waar de majoor onverschillig en weinig geïnteresseerd luisterde naar zijn rapport. De zeven aanwezige officieren zaten om een rijk gedekte tafel.
Luitenant Ohlsen kon zijn ogen niet geloven. Wit tafellaken. Bloemen in kristallen vazen. Een kroonluchter met zeven armen. Blauw porselein. Kristallen karaffen met wijn en ordonnansen die bedienden in witte jasjes met de regimentsdistinctieven op de mouw.
Ik ben gek geworden, dacht hij, of ik droom.
De commandant zette zijn monocle steviger vast en bekeek die luitenant van het front van het hoofd tot de voeten. Laarzen vol modder. De zwarte uniform gescheurd en grijs van vele maanden vuil. De helft van de eikebladeren ontbrak. De doodskop van de Huzaren grijnsde vuil en grijzig. Het moest lang geleden zijn dat hij op de voorgeschreven wijze was gepoetst. Het scherp getekende gezicht van de luitenant bevatte vuil in alle plooien en rimpels. Het rode lint van zijn IJzeren Kruis was gerafeld en op de plaats van de medaille zag men slechts een gat. De medaille zelf was gesmolten toen zijn tank in brand was geschoten. De linkermouw van zijn tuniek hing nog slechts met enkele draden vast. Zijn rechterhand was bedekt met zwart, geronnen bloed. De sluiting van zijn pistoolholster was verdwenen. Zijn officierskoppel was verwisseld voor die van een gewoon soldaat.
De majoor maakte onwillekeurig een gebaar van diepe afschuw. Wat hij hier zag, bevestigde slechts zijn vermoedens. Hij was van plan geweest aan deze loopgraven-luitenant een glas wijn aan te bieden. Een goede, volle wijn uit de rijke Breslause kelders. Het 49ste regiment infanterie was een rijk regiment. Tot voor kort had men twee bataljons in Frankrijk gehad en één in Denemarken. Men ging bij toerbeurt van het ene land van melk en honing naar het andere. Het was een leven van overvloed voor de mannen van het 49ste. Niemand van dit regiment was ooit aan het front geweest, behalve dan tijdens de bezetting van Denemarken en de laatste twee dagen voor de wapenstilstand in Frankrijk.
Toen brak voor het regiment een fatale dag aan. Een schoft op het personeelsbureau van het leger in de Bendlerstrasse zag toevallig de naam van de regimentscommandant, kolonel von der Graz. Hij werd bevorderd tot brigadegeneraal en kreeg het bevel over een in de Balkan opererende divisie. Men hoopte dat tot zijn opvolger een van de bataljonscommandanten zou worden aangewezen. Er waren twee officieren met de rang van Oberstleutnant die allebei meenden voor bevordering tot kolonel in aanmerking te komen. De oudste van de twee, wiens voorvaderen teruggingen tot aan het eerste regiment van de Koning van Pruisen, begon reeds de wijzigingen aan te kondigen die hij onmiddellijk na zijn benoeming wilde doorvoeren. Gedurende twee maanden deed hij dienst als plaatsvervangend commandant. Het waren de twee mooiste maanden die het officierskorps ooit had gekend.
Op een vrijdagochtend om twintig voor tien pakten zich donkere wolken samen boven de heldergrijze kazerne; een onbekende kolonel meldde zich om het bevel over het regiment op zich te nemen. Een kolonel van wie niemand ooit had gehoord. Hij kwam rechtstreeks uit Demjamsk, waar hij het bevel had gevoerd over een aanvalsgroep. Eén van de ogen van de kolonel ging schuil achter een zwarte lap. Het was een grote, knokige, brommerige man. Die hele vrijdag liep hij in de kazerne rond en snoof als een jachthond die wild op het spoor is, maar hij sprak geen woord. Iedereen voelde zich weinig op zijn gemak. Een sluwe officier bevoorrading kwam op het idee aan de griezelige verschijning de wijnkelder te tonen. De verschijning kuchte, nam een tweetal met stof bedekte flessen in de hand, bekeek de bevoorradingsofficier van het hoofd tot de voeten en verdween zonder iets te zeggen. Zijn enige oog glinsterde sinister. Een uur later begon de officier bevoorrading zijn koffers te pakken. Zijn instinct had hem gewaarschuwd dat zijn dagen bij het 49ste regiment geteld waren. Wat een zuurpruim, die nieuwe kolonel!