Een bevel om haar los te laten. Toen hij zich omdraaide zag hij waarom. De deur stond open en de verpleegster die koffie was gaan drinken stond te praten met iemand in de gang. Ze kon elk moment binnenkomen.
Met tegenzin liet hij haar los en deed een stap terug. Ineens werd hij dodelijk verlegen.
Had hij Meg echt hier in het ziekenhuis gekust? Hartstochtelijk en vol vuur?
Waar zou dat toe leiden?
‘Je moet nu gaan,’ zei ze, en ze ging weer in de stoel zitten. ‘Ga je niet mee?’
Domme vraag! Dat besefte hij al op het moment dat hij hem stelde, al voor hij haar blik op de slapende Benjie zag en ze haar wenkbrauwen optrok.
Hij schudde zijn hoofd, legde even zijn hand op haar arm, en verliet de kamer.
Meg bleef achter, verwarder dan ooit, zowel in haar hoofd als in haar hart.
De kus had haar afgeleid van de vraag die al bij haar was opgekomen toen ze hem wilde troosten. Iets vaags wat haar steeds weer ontglipte...
Ging het alleen over Sam?
Over hoe het verleden hem had veranderd? Een vaderloze jongen die deed alsof het niets te betekenen had dat hij geen vader had. Was zij de enige die had geweten hoezeer hij daaronder had geleden? Dat hij daarom zo hard had geprobeerd van alles wat hij ondernam een succes te maken? Dat hij daarom alles in zijn leven wilde controleren, ook zijn emoties?
Tot Bens opmerking; die had hem emotioneel in een bodemloze put gestort.
Haar gedachten gingen terug naar de kus, de kus van een man, en ze huiverde. Het was begonnen als iets wat niet in woorden kon worden uitgedrukt, maar toen was het veranderd, dieper geworden. Er was een antwoord van haar verlangd, veel meer dan ze bereid was te geven. Opnieuw beefde ze bij de herinnering.
Vergeet die kus, vergeet Sam!
Maar zijn pijn kon ze niet vergeten.
Zou de Bay hem kunnen genezen, zoals hij ook haar had genezen?
Ze was naar de Bay teruggekeerd om zich te verstoppen voor alles wat er mis was gegaan in haar leven. Langzaam, maar zeker had de magie van deze plek zijn werk gedaan. Ze was tevredener nu, zelfs min of meer gelukkig.
Tot gisteren, toen een donkere vreemdeling haar slipje om zijn vinger had laten draaien...
Ze werd wakker van de vrolijke gorgelgeluidjes van Benjie. Haar ogen gleden over de schemerige kinderzaal. Niet te geloven dat ze zo vast had geslapen.
Dat kwam natuurlijk doordat ze totaal uitgeput was geweest!
‘Hoi, Benjie,’ zei ze zacht, en ze boog zich over het kindje. Met zijn handjes graaide hij naar haar vinger en greep hem beet. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Ik wou net hetzelfde vragen.’
Toen ze zich omdraaide, zag ze Jenny staan. ‘Is alles goed met Ben?’ vroeg ze.
Jenny knikte. ‘Ja, hij zei zelfs dat ik een douche moest gaan nemen en dan naar onze zoon moest gaan kijken. Bazig als altijd!’ Ze pakte haar zoontje uit zijn bedje en knuffelde hem. ‘Mag ik zijn masker afdoen en hem even meenemen naar Ben?’
Meg keek naar de roze wangetjes van het kind. ‘Ja, hij ziet er goed uit,’ zei ze, en ze knikte bevestigend. Toen Jenny haar bedankte dat ze bij hem had gewaakt, bekende ze dat ze had zitten slapen.
‘Maar als hij wakker was geworden, had hij jou gezien,’ verklaarde Jenny. ‘Hij is gewend iemand van ons naast zich te zien zitten, of mijn moeder als er een crisis op de boerderij is. Ook al sliep je, het zou hem toch gerustgesteld hebben. We kunnen eigenlijk net zo goed een grote pop in die stoel zetten.’
Meg sloeg haar arm om Jenny’s schouders. ‘Jij weet altijd het juiste te zeggen,’ verklaarde ze dankbaar, maar Jenny deed haar complimentje af met een schouderophalen.
‘Ik weet niet wat ik moet denken van Sams terugkeer,’ bekende ze. ‘Ik heb het er ook met Ben over gehad. Vind je het vervelend dat hij terug is? Ik weet dat jullie die kerst uit elkaar zijn gegaan. Nu is hij terug...’
‘Met mij gaat het goed,’ zei Meg, maar beroerd kwam een stuk dichter bij de waarheid.
Toen Jenny weer weg was, boog ze zich over Benjies nog warme bedje. Eigenlijk moest ze naar huis om een douche te nemen en zich om te kleden voor een nieuwe werkdag.
Maar haar huis was nu van Sam...
Alsof hij haar gedachten had gevoeld, stond hij ineens in de deuropening, zijn schone, gestreken werkkleding in schril contrast met haar verkreukelde uiterlijk.
‘Ik bedacht opeens dat je geen vervoer hebt,’ zei hij, terwijl ze zachtjes om de kinderen niet wakker te maken naar de deur liep. ‘Ik ben wat vroeger gekomen, dan kan ik je een lift naar huis geven.’
Naar huis! Weer dat woord. Op de een of andere manier had het geen uitnodigende klank meer. Kwam dat door Sam of door het beeld van het kleine jongetje dat zich tegen Jenny’s schouder nestelde?
‘Ik ga wel lopen,’ verklaarde ze.
Dat vond hij kennelijk zo’n domme opmerking dat hij zijn wenkbrauwen optrok.