Heel even dacht ze te zien dat hij zijn wenkbrauwen fronste. ‘Het is niet mijn programma,’ zei hij rustig. ‘Ik heb alleen maar de suggestie geopperd dat een plaatsje als Kareela, waar zoveel trekkers komen, heel geschikt zou zijn voor een opvanghuis voor ex-verslaafden.’
Jena knikte. ‘Het contact met de trekkers kan ze sterken in hun motivatie om clean te blijven. Carla heeft het me allemaal precies uitgelegd.’
Noah grinnikte. ‘Maar dat was niet de enige reden om voor Kareela te kiezen. Een tante van me, die onlangs is overleden, heeft me haar huis even buiten Kareela nagelaten. Ze scheen te denken dat ik daar wel een nuttige bestemming voor zou weten te vinden. Omdat ik arts ben, ging ze er meteen ook maar van uit dat ik filantroop was.’
Glimlachend keek Jena hem aan. ‘Je zegt dat op een toon alsof het een het ander uitsluit.’
‘Dat is ook vaak zo,’ bromde Noah. ‘Hoe mensen aan het idee komen dat een arts een halve heilige zou zijn, is mij een raadsel. De meeste artsen die ik ken zijn geen haar minder streberig en egoïstisch dan de gemiddelde werknemer.’
‘Maar zo zijn ze niet allemaal,’ merkte Jena op, denkend aan alle aardige dokters die ze had gekend.
‘Nee, niet allemaal,’ gaf hij toe, maar het klonk niet erg overtuigd.
‘Is dat de reden dat je je carrière in de stad hebt opgegeven? Had je geen zin om net zo te worden als al die anderen?’
Noah gaf niet direct antwoord. Peinzend tuurde hij in de lamp, alsof die licht zou kunnen werpen op het probleem. ‘Ik heb niet het recht om wie dan ook te bekritiseren. Het gaat er ook niet om wat anderen van zichzelf maken. Ik maakte me vooral zorgen om wat er van mij zou kunnen worden. Maar er speelden ook andere factoren mee.’
Jena wachtte af of er nog meer zou komen, maar Noah deed er het zwijgen toe. Zijn blik gleed van de lamp naar het struikgewas buiten en nog verder, naar de plek waar het meer lag te schitteren in het maanlicht. ‘Ik denk dat ik even ga zwemmen,’ deelde hij mee. Hij keek haar weifelend aan. ‘Jij hebt zeker geen zin?’
‘Met andere woorden: je gaat liever alleen,’ zei Jena gepikeerd. ‘Nou, dan moet ik je teleurstellen, want ik heb een lange dag achter de rug, en het lijkt me heerlijk om even te zwemmen.’ Ze dacht een ogenblik na. ‘Als ik me goed herinner, heb je me een paar uur geleden nog gevraagd of ik zin had om mee te gaan. Je hebt me zelfs verzekerd dat er niets in het water rondzwemt dat kan bijten!’
‘Daar zou ik maar niet al te vast op rekenen!’ Hij stond op, stapelde de vuile borden op elkaar en liep de kamer in.
Jena liet hem zijn gang gaan. Als hij weg was, kon ze op haar gemak haar badpak aantrekken. Ondertussen had ze dan even tijd om na te denken over die laatste opmerking van hem. Daar zou ik maar niet al te vast op rekenen, had hij gezegd. Dat sloot verbazend goed aan bij haar eigen voorgevoelens.
Hoofdstuk 8
Toen Jena een kwartier later naar buiten stapte, zat Noah op haar te wachten op het verandatrapje. ‘Ik dacht dat jij allang weg was!’ zei ze verbaasd.
‘En dat ik jou alleen in het donker de weg zou laten zoeken? Ik ben misschien geen engel, maar ik heb nog wel een beetje fatsoen. Kom, ik loop wel voorop.’
Hij had een zaklamp bij zich waarmee hij achter zich scheen, zodat Jena kon zien waar ze haar voeten neerzette. Dat hielp echter niets om de benauwde spanning in haar borst te verlichten die werd veroorzaakt door zijn nabijheid.
Zodra ze op het strand aankwamen, liet ze haar handdoek vallen, stopte haar haar onder een knalgele badmuts en dook in het meer. Het heldere water kalmeerde haar gespannen zenuwen en verkoelde haar bloed, dat als vuur door haar aderen joeg.
Ze zwom een eind met krachtige slagen, waarna ze zich op haar rug draaide en zich liet drijven. Kijkend naar het donkere hemelgewelf boven haar, probeerde ze of ze ook een paar sterrenbeelden kon onderscheiden.
‘Heb je het Zuiderkruis al gevonden?’ vroeg een diepe stem naast haar.
Ze was niet verbaasd, want ze had zijn aanwezigheid al gevoeld in haar lichaam. ‘Dat is niet zo moeilijk,’ antwoordde ze. ‘Eerlijk gezegd was ik juist bezig om de sterren te tellen. Ik was al bij een miljoen vierhonderdvijfendertig-duizend en zes, maar nu ben ik de tel kwijt.’
Ze dook onder en zwom in de richting van het strand, in de hoop hem op die manier van zich af te schudden. Maar toen ze weer bovenkwam en ging staan, dook hij vlak naast haar op uit het water.
Daar stonden ze dan, tot hun schouders in het water, op nog geen meter afstand van elkaar.
‘Het laatste waaraan ik behoefte heb is een romantisch avontuur,’ zei hij botweg.
Jena glimlachte. Het was een opluchting dat het onuitgesproken gevaar nu onder woorden was gebracht. ‘Ik moet er ook niet aan denken,’ zei ze vol overtuiging. ‘Een affaire zou een regelrechte ramp voor me zijn op dit moment.’