‘Wat heb jij hier dan in vredesnaam te zoeken?’ wilde hij weten. ‘Die hut is een puinhoop. Je kunt ieder ogenblik door de vloer zakken, er kunnen motten en buidelratten en vleermuizen binnenkomen. Ik kan me niet voorstellen dat je er uit vrije wil voor kiest om hier te slapen.’
Jena huiverde. Motten en buidelratten, dat was nog tot daaraan toe. Maar die vleermuizen, daar moest ze niet aan denken!
Dat ging Noah Blacklock echter niets aan; hij was wel de laatste tegenover wie ze enige angst wilde laten blijken. Dus glimlachte ze hem stralend toe en zei ernstig: ‘Jawel hoor. Daar kies ik zelf voor.’
Of hij het nu geloofde of niet, het was de zuivere waarheid. De komende drie weken wilde ze echt in de hut doorbrengen, om zichzelf en Matt te bewijzen dat ze in staat was het zonder comfort te stellen.
Noah haalde ongelovig zijn schouders op en hield haar nog even tegen met zijn hand. ‘Heb je een mobiele telefoon?’
Ze knikte.
‘En je hebt mijn kaartje?’
Ze knikte weer - het zat vast nog wel ergens in haar handtas.
‘Je kunt heel gemakkelijk via het strand naar mijn huis lopen, het ligt nog geen honderd meter hiervandaan. Er loopt een pad naartoe vanaf het strand, dus je kunt het niet missen.’
Het was prettig om te weten dat er in geval van nood iemand dicht in de buurt was.
Noah keek haar na, terwijl ze voorzichtig het gammele verandatrapje opklom. Eén verkeerde stap in het donker, en ze zou door de vermolmde houten vloer zakken. Waarom was ze ook zo verdraaid eigenwijs? Waarom wilde ze per se in die bouwval blijven? Om iets te bewijzen, dat was duidelijk, maar aan wie? Aan haarzelf, of aan iemand anders?
Aan Matt Ryan?
Hij startte de motor en keerde de wagen, zich afvragend of de woede die hij voelde misschien een overblijfsel was uit de tijd dat Matt - Matt de volmaakte - zijn schoolvakanties had vergald. Het moest haast wel.
In tegenstelling tot de ouders van Matt hadden zijn ouders het vakantiehuisje goed onderhouden, ook nadat de kinderen de deur uit waren. En Noah had zelf zonnepanelen laten aanbrengen, zodat hij nog maar hoogst zelden gebruik hoefde te maken van de generator. Maar hoe kon hij nu rustig slapen in zijn comfortabele bed, terwijl hij wist dat honderd meter verderop Jena in die rotzooi bivakkeerde?
Nadat hij bij zijn huis was aangekomen, ging hij naar binnen en inspecteerde zijn koelkast. Na enige aarzeling haalde hij een pak kippenboutjes uit het vriesvak. Hij zou ze in een marinade leggen, dan konden ze later op de avond op de barbecue. Er was genoeg voor twee, voor het geval hij Jena toevallig zou tegenkomen op het strand.
Het zou gewoon een vriendelijk gebaar zijn van de ene buur naar de andere - meer niet.
Hij schoot een oude zwembroek aan, pakte een handdoek en wandelde naar het strand. Een koele duik in het meer zou de spanning van hem afspoelen, die deze dag met zich had meegebracht. Misschien moest hij Linda wel dankbaar zijn dat ze hem had gedwongen om hier zijn toevlucht te zoeken.
Zoals hij stiekem had gehoopt, had hij het meer niet voor zichzelf alleen. Daar, met lange, sierlijke slagen, zwom Jena Carpenter, haar lange haar verborgen onder een knalgele rubber badmuts.
Een golf van opwinding schoot als een bliksemstraal door zijn lichaam. ‘Een meer van vijf kilometer lang en twee kilometer breed zou toch groot genoeg moeten zijn voor twee personen,’ zei hij hardop, maar erg overtuigend klonk het niet.
Hij dook er toch maar in en zwom een aantal slagen. Het was toch eigenlijk idioot, zoals ze allebei zorgvuldig afstand bewaarden.
Hij zwom ontspannen in haar richting. ‘Ha, buurvrouw.’
Ze keek hem argwanend aan - zo argwanend, dat hij direct alweer spijt had van zijn impuls van gastvrijheid.
‘Hai.’
‘Stoor ik? Wil je liever alleen zwemmen?’ Stomme vraag natuurlijk, maar zijn hersens weigerden opeens dienst. Dat had iets te maken met het hypnotiserende effect van een paar lange, slanke, watertrappende benen en een lichaam dat gemaakt leek te zijn voor een reclamespotje voor badpakken. ‘Eigenlijk wilde ik je vragen of je zin hebt om bij mij te komen eten. Ik ga zo meteen een paar kippenbouten op de barbecue gooien.’
Haar blik werd zo mogelijk nog argwanender. ‘Ik red me prima in mijn eentje. Ik heb eten, een bed, een lamp en een hele stapel boeken die ik nog wil lezen.’
‘Dat weet ik wel, maar ik dacht... Omdat we toch buren zijn...’ Hij stond te stotteren als de eerste beste schooljongen!
‘Ik kan het wel doen, natuurlijk,’ zei ze, niet bijster enthousiast.
‘Oké,’ riep hij direct, hoewel iedere normale man beledigd zou zijn geweest.
Jena ging door met watertrappen, zich afvragend wat haar had bezield zijn uitnodiging aan te nemen. Toegegeven, ze voelde zich tot hem aangetrokken. Maar een man in haar leven was wel het laatste waar ze op dit moment behoefte aan had. Haar situatie was zo al gecompliceerd genoeg. Ze had dit contact juist tot elke prijs moeten vermijden. ‘Hoe laat,’ hoorde ze zichzelf vragen.