Ik zak ineen op de koude grond. Met mijn gezicht tegen mijn knieën gedrukt, begin ik hevig te huilen. Mijn schouders schokken en af en toe snak ik naar adem. ‘Je had het recht niet om in de buurt te komen, om in te grijpen! Het is jouw schuld! Ik ben een freak! Het is jouw schuld dat ik in dit vreselijke leven vastzit! Waarom kon je me niet met rust laten, waarom kon je me niet gewoon laten sterven?’
‘Ik kon het niet verdragen om je nog een keer te verliezen,’ mompelt hij als hij naast me neerknielt. ‘Niet nu. Niet weer.’
Ik til mijn hoofd op en snap geen woord van wat hij zegt. Al hoop ik dat hij niet probeert om dat ook nog uit te leggen. Ik kan niet nog meer aanhoren en ik wil dat het ophoudt. Ik wil dat er een eind aan komt.
Hij schudt zijn hoofd en weer tekent een uitdrukking van pijn zijn gezicht. ‘Ever, denk die dingen alsjeblieft niet...’
‘Dus je hebt zomaar besloten mij te redden terwijl mijn hele familie wel stierf?’ Ik kijk op en mijn verdriet wordt overstemd door een overweldigend gevoel van razernij. ‘Waarom? Waarom zou je zoiets doen? Ik bedoel, als het allemaal waar is wat je zegt, als je zo machtig bent dat je de doden weer tot leven kunt wekken, waarom heb je mijn familie dan niet ook gered? Waarom alleen mij?’
Hij krimpt ineen om de vijandige blik, de vernietigende manier waarop ik hem aankijk. Hij sluit zijn ogen langzaam. ‘Zoveel kracht bezit ik niet. Bovendien was het te laat, ze waren al heengegaan. Jij niet – jij bleef wachten. Ik dacht dat dat betekende dat je wilde blijven leven.’
Ik leun tegen mijn auto met mijn ogen dicht, happend naar lucht. Ik kan niet anders dan denken dat het dus inderdaad allemaal mijn schuld is. Omdat ik aarzelde, bleef wachten, nog even door dat stomme veld wilde wandelen, afgeleid door de wuivende bomen en de wiegende bloemen. Terwijl zij verder liepen naar de overkant, naar het hiernamaals, liet ik me afleiden door hem...
Hij kijkt me kort aan en wendt dan zijn ogen af.
Ja, dat zul je dus net zien. De enige keer dat ik zo ontzettend woedend ben dat ik echt iemand zou kunnen vermoorden zit ik met iemand die beweert onsterfelijk te zijn.
‘Verdwijn!’ zeg ik uiteindelijk. Ik ruk het zilveren armbandje met de kristallen van mijn pols en gooi het naar hem toe. Ik wil het allemaal vergeten: het armbandje, hem, alles. Ik heb meer gezien en gehoord dan ik kan verwerken. ‘Verdwijn, ga weg. Ik wil je nooit meer zien.’
‘Ever, zeg dat alsjeblieft niet als je het niet echt meent,’ zegt hij met een smekende, zwakke, verdrietige stem.
Ik verberg mijn hoofd in mijn handen. Ik ben te uitgeput om te huilen, te gebroken om iets te zeggen. Nu ik weet dat hij mijn gedachten kan horen, doe ik mijn ogen dicht en ik denk: je zegt wel dat je me nooit kwaad zult doen, maar kijk eens naar wat je me al hebt aangedaan! Je hebt alles verpest, mijn hele leven op zijn kop gezet, en waarvoor? Zodat ik altijd alleen kan zijn? Zodat ik de rest van mijn leven een rare freak kan zijn? Ik haat je. Ik haat wat je met me hebt gedaan, ik haat wat je van me gemaakt hebt. Ik haat je dat je zo egoïstisch bent geweest. En ik wil je nooit, maar dan ook nooit meer zien!
Ik blijf zitten met mijn hoofd in mijn handen, heen en weer schommelend tegen het wiel van mijn auto. Ik laat de woorden telkens weer door mijn hoofd gaan: Laat me gewoon normaal zijn, laat me alsjeblieft weer normaal zijn. Ga weg, laat me met rust. Ik haat je, ik haat je, ik haat je, ik haat je...
Als ik opkijk, zie ik overal om me heen rode tulpen. Honderden rode tulpen. De zijdezachte, wasachtige bloemblaadjes glinsteren in het ochtendlicht. Het hele parkeerterrein staat er vol mee, zelfs over alle auto’s heen. Ik probeer overeind te komen en mijn broek af te vegen. Zonder om te kijken weet ik dat degene van wie de tulpen afkomstig zijn nu echt weg is.
Zevenentwintig
Het was raar tijdens Engels zonder Damen naast me. Niemand die mijn hand vasthield, in mijn oor fluisterde en fungeerde als een uit-knop. Ik ben zo gewend geraakt aan zijn aanwezigheid en zijn effect op mij, dat ik vergeten ben hoe gemeen Stacia en Honor kunnen zijn. Toen ik hen zag grinniken en elkaar smsberichtjes zag sturen met teksten als ‘Stomme freak, geen wonder dat hij weg is’, wist ik dat ik mijn capuchon, zonnebril en iPod weer hard nodig had.
En ja, ik zag de ironie ervan ook wel in. Ik begreep de zogenaamde grap. Want voor iemand die op het parkeerterrein in tranen uitbarstte en haar onsterfelijke vriendje smeekte om te verdwijnen zodat ze zich weer normaal kon voelen, ben ik weer precies het tegenovergestelde van normaal.
Want nu, in mijn leven zonder Damen, zijn alle willekeurige gedachten en de overvloed aan kleuren en geluiden weer zo ontzettend overweldigend en beklemmend dat mijn oren constant suizen en mijn ogen de hele tijd prikken. De migraine komt veel te snel terug en neemt mijn hoofd over, kidnapt mijn lichaam en zorgt ervoor dat ik me zo misselijk en duizelig voel dat ik maar nauwelijks normaal kan functioneren.