Home>>read Evermore free online

Evermore(70)

By:Alyson Noel


Ik rol op mijn zij en gebruik het randje van mijn kussensloop om mijn tranen weg te vegen. Dan draai ik me om naar haar. ‘Soms... soms overkomt het me gewoon, weet je? En het wordt ook niet makkelijker.’ Er zit een brok in mijn keel en de tranen komen alweer omhoog.

Ze kijkt naar me met een verdrietige blik in haar ogen. ‘Ik weet niet of het ooit makkelijker wordt. Ik denk dat je went aan het gevoel, aan de leegte en het verlies, en dat je leert om dat gevoel heen te leven.’ Ze glimlacht en veegt mijn tranen weg.

Ze komt bij me liggen en ik duik niet eens weg. Ik sluit alleen mijn ogen en laat haar pijn toe, zodat die zich vermengt met de mijne. Het is zwaar en hevig, zonder begin of einde. Zo blijven we een tijdje liggen, huilend en pratend delen we gevoelens met elkaar. Dat hadden we veel eerder moeten doen. Als ik haar maar had toegelaten in mijn hart. Als ik haar maar niet steeds op een afstand had gehouden.

Vlak voordat ze opstaat om voor het avondeten te zorgen, rommelt ze in haar handtas. ‘Kijk eens wat ik in de kofferbak van mijn auto tegenkwam. Ik heb hem eeuwen geleden van je geleend, toen je hier net kwam wonen. Ik wist niet dat ik hem al die tijd nog bij me had.’

Ze gooit mijn perzikkleurige hoody naar me toe.

De sweater waarvan ik niet meer wist dat ik hem had.

De trui die ik niet meer gedragen heb sinds de eerste week op mijn nieuwe school.

De trui die ik aanheb op de foto die op Damens salontafel staat, ook al kenden we elkaar toen nog niet eens.


De volgende morgen rijd ik langs Damen en die stomme plek die hij altijd voor me gereserveerd houdt. Ik parkeer op een plek verder weg; het lijkt wel de andere kant van de wereld.

‘Wat is dit nou weer?’ vraagt Miles en hij kijkt me vol ongeloof aan. ‘Je rijdt er zo voorbij! Moet je eens kijken hoe ver we nu moeten lopen!’

Ik smijt mijn deur dicht en loop met grote passen over het parkeerterrein, vlak langs Damen die nog bij zijn auto op me staat te wachten.

‘Eh... hal-lo! Superknap met donkere ogen, links van je. Je loopt zomaar langs hem! Wat is er met je aan de hand?’ Miles grijpt mijn arm vast en kijkt me aan. ‘Hebben jullie ruzie?’

Ik schud mijn hoofd en trek mijn arm los. ‘Er is níéts aan de hand.’ Met dezelfde grote passen loop ik door naar de ingang.


Als ik omkijk, loopt Damen nog ergens ver achter me. Maar wanneer ik het lokaal binnenkom en naar mijn plek loop, zit hij al te wachten. Ik trek mijn capuchon over mijn hoofd en zet mijn iPod aan in een poging hem zo opvallend mogelijk te negeren tot meneer Robins er is en met de presentielijst begint.

‘Ever,’ fluistert Damen terwijl ik recht voor me uit staar. Ik kijk naar het kalende hoofd van meneer Robins en wacht op het moment dat ik ‘ja’ moet zeggen.

‘Ever, ik weet dat je overstuur bent. Maar ik kan het uitleggen.’

Ik blijf voor me uit staren en doe alsof ik hem niet hoor.

‘Ever, alsjeblieft,’ smeekt Damen nu.

Ik doe net alsof hij niet bestaat. Op het moment dat meneer Robins mijn naam wil voorlezen, slaakt Damen een zucht. Hij sluit zijn ogen. ‘Goed dan. Maar onthoud dat je hier zelf om gevraagd hebt.’

Een fractie van een seconde later hoor ik een luide plonk door het lokaal echoën wanneer negentien hoofden tegelijk op de tafeltjes voor hen vallen.

Iedereen lijkt in slaap te zijn gevallen, behalve Damen en ik.

Met open mond kijk ik rond. Mijn hersenen proberen te begrijpen wat ik zie. Dan kijk ik naar Damen met een verwijtende blik. Hij haalt zijn schouders op. ‘Dit is dus precies wat ik probeerde te voorkomen.’

‘Wat heb je gedaan?’ Ik staar naar de slappe lichamen om mij heen en een angstaanjagend besef komt naar boven borrelen. ‘O mijn god, je hebt ze vermoord! Je hebt iedereen vermoord!’ roep ik uit, terwijl mijn hart tegen mijn ribben bonkt, zo hard dat hij het vast kan horen kloppen.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Toe, Ever. Waar zie je me voor aan? Natuurlijk heb ik ze niet vermoord. Ze hebben eventjes een... siësta, dat is alles.’

Ik schuif naar het puntje van mijn stoel. Met mijn ogen op de grond gericht probeer ik een vluchtroute te verzinnen.

‘Je kunt het proberen, maar je komt toch niet ver. Heb je gemerkt dat het me gelukt is om eerder in het lokaal te zitten dan jij, ook al liep je ver voor me uit?’ Hij slaat zijn benen over elkaar en kijkt me uitdagend aan. Zijn gezicht is kalm, zijn stem zelfverzekerd.

‘Kun je mijn gedachten lezen?’ fluister ik. Meteen herinner ik me mijn meest gênante gedachten en mijn wangen beginnen te gloeien terwijl mijn vingers het tafelblad stevig vastgrijpen.

‘Meestal wel.’ Nonchalant voegt hij toe: ‘Nou ja, eigenlijk altijd wel,ja.’

‘Hoe lang al?’ Ik staar naar hem. Aan de ene kant wil ik proberen te ontsnappen, aan de andere kant wil ik eerst wel eens wat antwoorden als ik toch binnenkort het loodje leg.