‘Ik heb die foto een keertje op school genomen. Toen je even niet keek. Ik heb een voorkeur voor spontane foto’s. De enige manier om echt iemand goed vast te leggen is door dat te doen wanneer ze niet weten dat het gebeurt.’ Hij pakt het lijstje uit mijn hand en zet het terug op tafel. ‘Doe nu je ogen maar dicht en rust wat, dan maak ik thee voor je.’
Zodra de thee klaar is, geeft hij me een kopje aan en is vervolgens druk in de weer met een dikke, wollen deken die hij om me heen drapeert. Hij stopt me helemaal in.
‘Dit is heel aardig en zo, maar echt niet nodig.’ Ik zet het kopje op tafel en kijk op mijn horloge. Als we nu weggaan, ben ik nog op tijd voor het tweede lesuur. ‘Echt waar, ik voel me goed genoeg. We moeten terug naar school.’
‘Ever, je bent flauw-ge-val-len.’ Hij zegt het met nadruk en komt bij me zitten. Hij kijkt me onderzoekend aan en aait over mijn haren.
‘Kan gebeuren,’ zeg ik nonchalant. Dit gedoe is nogal gênant, vooral omdat ik weet dat er niks mis is met me.
‘Niet zolang ik in de buurt ben.’ Hij beweegt zijn hand van mijn haren naar mijn litteken.
‘Niet doen.’ Ik beweeg naar achteren voor hij het kan aanraken en zie dat hij zijn hand langs zijn zij laat vallen.
‘Wat is er mis?’ Hij kijkt me vragend aan.
‘Ik wil niet dat jij het krijgt.’ Dat is een leugen, maar die is beter dan de waarheid. Het litteken is van mij en van mij alleen. Het zal me altijd helpen herinneren. Het is mijn garantie dat ik het nooit zal vergeten. Daarom heb ik nee gezegd tegen de plastisch chirurg. Ik wilde niet dat hij het ‘repareerde’. Ik kan wat er gebeurd is ook nooit meer repareren. Het is mijn schuld, mijn diepgewortelde pijn, helemaal privé. Daarom verstop ik het litteken ook onder mijn pony.
Hij lacht alleen maar. ‘Ik word nooit ziek.’
Ik doe mijn ogen dicht en schud mijn hoofd langzaam. Als ik hem weer aankijk, zeg ik sarcastisch: ‘O, dus jij wordt nooit ziek?’
Hij haalt een schouder op en pakt het kopje thee dat hij tegen mijn lippen houdt.
Ik neem een klein slokje en duw het kopje dan weg terwijl ik hem aankijk. ‘Eens even kijken. Dus je wordt nooit ziek, je komt nooit in de problemen door het spijbelen, je haalt ondanks het gespijbel de hoogste cijfers, je pakt een penseel vast en er staat een betere Picasso op het doek dan Picasso zelf had kunnen maken... Je kookt even geweldig als een chef met een vijfsterrenrestaurant, in New York ben je een tijdje model geweest – en New York was vlak voor je naar Santa Fe verhuisde. Voor die tijd heb je in Londen, Roemenië, Parijs en Egypte gewoond. Je hebt geen baan, je bent zelfstandig en toch lukt het je om in een luxueus ingericht huis te wonen ter waarde van een paar miljoen dollar en daarnaast heb je nog een auto en...’
‘Rome,’ zegt hij met een ernstige blik.
‘Wat?’
‘Je zei Roemenië, maar het was Rome.’
Ik haal diep adem en zet grote ogen op. ‘Ook goed. Waar het om gaat is...’ De woorden blijven in mijn keel steken.
‘Ja?’ Hij leunt dichter naar me toe. ‘Waar het om gaat is wat?’
Ik slik en wend mijn blik af. Mijn hersenen zijn met iets bezig, iets wat al een tijdje aan me knaagt, maar waar ik nog niet uit ben. Het is iets met Damen, die bijna bovennatuurlijke dingen die met hem te maken hebben... Is hij soms een geest, net als Riley? Nee, dat kan niet, want iedereen kan hem zien.
‘Ever,’ zegt hij zacht met zijn handpalm tegen mijn wang aan. Hij draait mijn hoofd naar zich toe. ‘Ever, ik...’
Voor hij kan zeggen wat hij wil, spring ik overeind van de bank en zorg dat ik een paar stappen van hem vandaan blijf. Ik gooi de deken van mijn schouders en weiger hem aan te kijken. Vastberaden zeg ik tegen hem: ‘Breng me naar huis.’
Zesentwintig
Zodra Damens auto mijn oprit op rijdt, spring ik al uit de auto en ren met twee treden tegelijk de trap op naar binnen. Ik hoop vurig dat Riley er is als ik boven ben. Ik moet haar zien, met haar praten over al die rare gedachten die in me opkomen. Ze is de enige aan wie ik het nog een beetje kan uitleggen, de enige die het misschien nog begrijpt ook.
Ik controleer mijn studeerkamer, badkamer en het balkon. Ik ga in het midden van mijn kamer staan en roep haar naam. Ik voel me raar, paniekerig, hectisch en onzeker op een manier die ik niet goed kan uitleggen.
Als ze niet verschijnt, laat ik me huilend op bed vallen en trek mijn knieën omhoog. Opgerold in die houding beleef ik het verlies van mijn zusje opnieuw.
‘Ever, lieverd, is alles wel goed met je?’ Sabine laat haar tassen vallen en knielt naast me neer. Haar hand voelt koel en zeker tegen mijn hete, plakkerige huid.
Ik sluit mijn ogen en schud mijn hoofd. Ondanks het flauwvallen en de ontzettende vermoeidheid van de laatste tijd ben ik niet ziek, dat weet ik zeker. Niet in de zin van een griepje, zoals zij bedoelt. Het is veel ingewikkelder en minder eenvoudig te genezen.