‘Hoe zit het dan met Drina?’ vraag ik, ook al krijg ik kramp in mijn maag zodra ik haar naam uitspreek.
Haven werpt me een vreemde blik toe. ‘Drina zit in New York. Ze is vrijdag al vertrokken. Ik hoop in elk geval dat jullie die griep niet krijgen. Sommige beelden van die koortsdromen waren dan wel gaaf, maar ik denk niet dat jullie daar iets aan vinden.’ Vlak bij haar lokaal blijft ze staan en leunt tegen de muur.
‘Heb je toevallig iets gedroomd over een ravijn?’ Ik laat Damens hand los en ga zo dicht bij haar staan dat ik haar bijna aanraak.
Ze lacht en duwt me weg. ‘Hé, zeg! Een beetje afstand houden, graag.’ Ze schudt haar hoofd als ze zegt: ‘Nee, er waren geen ravijnen. Alleen wat goths – het is moeilijk uit te leggen – maar in elk geval een hoop bloed en smerigheid.’
Zodra ze dat zegt, zodra ik het woord ‘bloed’ hoor, wordt het zwart voor mijn ogen en mijn lichaam geeft zich over aan de zwaartekracht.
‘Ever?’ roept Damen uit. Hij weet me nog net op te vangen voor ik tegen de grond smak. ‘Ever,’ fluistert hij met bezorgdheid in zijn stem.
Als ik mijn ogen open en hem aankijk is er iets aan zijn uitdrukking en de intense blik in zijn ogen wat me bekend voorkomt. Net als die herinnering naar boven wil komen, wordt zij weggedrukt door het geluid van Havens stem.
‘Dit is hoe het begint,’ zegt ze heftig knikkend. ‘Ik ben later pas echt buiten westen geweest, maar het begon met precies zo’n aanval van duizeligheid.’
‘Misschien is ze zwanger?’ stelt Miles voor, net hard genoeg dat andere leerlingen hem horen.
‘Dat denk ik niet.’ Blij, maar verrast merk ik dat ik me al beter voel nu ik Damens warme, stevige armen om me heen voel. ‘Het gaat alweer, echt.’ Ik kom overeind en loop een paar passen.
‘Volgens mij kun je haar beter naar huis brengen,’ zegt Miles tegen Damen. ‘Ze ziet er niet echt gezond uit.’
‘Uh-huh.’ Haven knikt ook. ‘Je kunt beter wat rusten, geloof me. Je wilt die griep echt niet hebben.’
Ik houd vol dat ik naar de les wil, maar niemand luistert naar me. Het volgende moment voel ik Damens arm stevig om mijn middel en hij brengt me naar zijn auto.
‘Dit is idioot,’ protesteer ik terwijl hij wegrijdt van school. ‘Serieus, ik voel me prima. Bovendien kom ik in de problemen als ze ons nu weer betrappen op spijbelen!’
‘Niemand zal je betrappen.’ Hij kijkt me kort aan en richt zijn blik dan weer op de weg. ‘Moet ik je erop wijzen dat je net bent flauwgevallen? Je mag blij zijn dat ik je op tijd opving.’
‘Ja, maar dat is het ’m juist. Je hebt me op tijd opgevangen. En nu voel ik me weer normaal. Echt waar. Bovendien, als je je echt zo’n zorgen om me maakt, had je me naar de schoolverpleegkundige moeten brengen. Je hoeft me niet te ontvoeren.’
‘Ik ontvoer je helemaal niet,’ zegt hij geërgerd. ‘Ik wil gewoon voor je zorgen, er zeker van zijn dat alles daadwerkelijk goed is met je.’
‘O, dus nu ben je ook al een dokter?’ Ik schud mijn hoofd en rol met mijn ogen.
Hij zegt niets. Hij rijdt gewoon verder over de Coast Highway, langs de straat die naar mijn huis voert en door tot we stilstaan voor een indrukwekkend groot hek.
‘Waar breng je me naartoe?’ vraag ik, terwijl hij knikt naar een bewaker die ik ergens van ken. Die glimlacht en laat ons door.
‘Mijn huis,’ mompelt hij. Hij rijdt een heuvel op en maakt daarna een paar bochten om uit te komen in een doodlopende straat en een grote, lege garagebox aan het einde daarvan.
Hij pakt mijn hand en neemt me mee via een netjes ingerichte keuken naar een studeerkamer. Ik kijk sprakeloos naar het smaakvolle interieur met mijn handen in mijn zij. Het is heel anders dan de studentikoze inrichting die ik verwacht had.
‘Is dit echt allemaal van jou?’ Ik aai met mijn hand over een bank met chenille bekleding en laat mijn blik glijden over de chique lampen, Perzische tapijten, een verzameling abstracte olieverfschilderijen, een donkere, houten koffietafel met diverse boeken over kunst, een aantal kaarsen en zelfs een ingelijste foto van mij. ‘Wanneer heb je die foto genomen?’ Ik pak het lijstje van de tafel en bestudeer hem aandachtig. Ik kan me dat moment totaal niet herinneren.
‘Je doet net alsof je hier nog nooit bent geweest.’ Hij gebaart dat ik moet gaan zitten.
‘Dat is toch ook zo?’
‘Niet waar. Vorige zondag, nadat we op het strand zijn geweest? Ik heb je wetsuit nog boven hangen. Ga je nou nog zitten?’ Hij klopt op het zachte kussen van de bank. ‘Ik wil dat je uitrust.’
Ik zak weg in de gestoffeerde kussens van de bank, nog steeds met de foto in mijn handen. Ik vraag me af wanneer dit was. Mijn haren zijn lang en hangen los, mijn gezicht heeft een roze tint en ik draag een perzikkleurige hoody waarvan ik ben vergeten dat ik die ook nog had. Het lijkt alsof ik lach, maar mijn ogen kijken verdrietig en ernstig.