Home>>read Evermore free online

Evermore(67)

By:Alyson Noel



Als ik thuiskom, ben ik zo ongelooflijk moe dat ik meteen naar mijn bed loop. Ik wil heel even slapen voor Sabine thuiskomt en zij zich weer zorgen begint te maken om mij. Maar als ik wakker word is het midden in de nacht. Mijn hart bonst en mijn kleding is drijfnat van het zweet. Ik heb het angstige gevoel dat ik niet alleen ben in mijn kamer.

Met een hand pak ik mijn kussen stevig vast, alsof de zachte, donzige veren me kunnen beschermen. Dan tuur ik in het donker voor me uit en fluister: ‘Riley?’ Ook al weet ik vrij zeker dat zij het niet is.

Ik houd mijn adem in en hoor een gedempt geluid – sloffen over het tapijt, ergens bij de openslaande deuren. Tot mijn eigen verbazing fluister ik nu Damens naam terwijl ik iets probeer te onderscheiden in het donker. Ik hoor alleen maar een zacht, ruisend geluid.

Dan steek ik mijn hand uit naar de knop van de lamp. Ik knijp mijn ogen half dicht als het licht is in de kamer. Ik zoek naar een indringer en ben er heel zeker van dat ik gezelschap heb. Daarom stelt het me bijna teleur als ik niemand zie.

Ik stap uit bed, nog steeds met mijn kussen tegen me aan gedrukt, en doe de deuren op slot. Dan neem ik een kijkje in mijn kast en onder mijn bed, net als mijn vader lang geleden deed wanneer hij wilde bewijzen dat er geen monsters waren. Ik zie niets en kruip terug in bed. Misschien heb ik iets gedroomd waardoor ik zo angstig wakker werd?

De droom leek erg op eentje die ik eerder gehad heb. Ik ren door een donker ravijn dat geteisterd wordt door de wind. Mijn doorzichtige witte jurk is geen goede bescherming tegen de kou en de snijdende wind op mijn huid. Ik heb het ijskoud, tot op het bot. Toch merk ik daar weinig van, omdat ik me concentreer op het rennen. Mijn blote voeten zakken weg in de vochtige, modderige aarde en ik ren naar een onduidelijke schuilplaats die ik niet kan zien.

Ik weet alleen dat ik naar een zacht gloeiend licht toe ren.

En van Damen vandaan.





Vijfentwintig



De volgende ochtend zet ik mijn auto op mijn gebruikelijke plekje neer op het schoolterrein. Ik ren langs Damen en recht op Haven af, die bij het hek staat te wachten. Normaal gesproken doe ik er alles voor om lichamelijk contact te vermijden, maar dit keer pak ik haar bij haar schouders en omhels haar.

‘Ja, ja, ik ook van jou.’ Ze lacht, schudt haar hoofd en duwt me weg. ‘Jezus, zeg. Ik zou heus niet de rest van mijn leven kwaad op jullie blijven, hoor.’

Haar roodgeverfde haren zijn slap en droog. Haar zwarte nagellak is half afgebladderd. De kringen rond haar ogen zijn dieper en grijzer dan gewoonlijk en haar huid is opvallend bleek. Ze verzekert me dat ze in orde is, maar toch geef ik haar nog een keer een stevige knuffel.

‘Hoe voel je je?’ Ik bekijk haar aandachtig en probeer haar gedachten te peilen. Haar aura ziet er grijs, zwak en doorschijnend uit, maar verder zie ik helemaal niets.

‘Wat is er toch met jou?’ vraagt ze en duwt me opnieuw weg. ‘Al die omhelzingen en bezorgdheid opeens. En dat nog wel van jou, het meisje dat zich het liefst verstopt onder een capuchon met oordopjes in haar oren.’

‘Ik hoorde dat je ziek was en toen je gisteren niet op school kwam...’ Ik breek mijn zin af en voel me een beetje suf dat ik zo om haar heen hang.

Zij lacht erom. ‘Ik weet al wat het is.’ Ze knikt. ‘Dit is allemaal jouw schuld, of niet soms?’ Ze wijst naar Damen. ‘Jij moest je ermee bemoeien en mijn vriendin ontdooien. Nu is ze een sentimenteel, warm, wollig wezentje geworden.’

Damen lacht om haar opmerking, maar zijn ogen blijven er koel bij.

‘Het was maar een griepje,’ zegt ze als Miles zijn arm door de hare haakt en we met z’n allen naar binnen lopen. ‘Mijn depressie vanwege Evangeline heeft het alleen wat erger gemaakt, denk ik. Ik had af en toe zo’n hoge koorts dat ik een paar black-outs heb gehad.’

‘Meen je dat?’ Ik laat Damen los en ga dichter bij haar lopen.

‘Ja, dat was echt heel raar. Elke avond ging ik naar bed in een of ander shirt en de volgende ochtend had ik iets heel anders aan. Als ik dan ging zoeken naar wat ik volgens mij die avond ervoor aanhad, kon ik het nergens meer vinden. Alsof het in rook was opgegaan.’

‘Jouw kamer is ook wel een zootje.’ Miles lacht. ‘Misschien was het wel een hallucinatie. Dat kan best als je koorts hoog genoeg is.’

‘Misschien.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Maar al mijn zwarte sjaals zijn weg. Deze moest ik van mijn broertje lenen.’ Ze tilt een uiteinde van de blauwe wollen sjaal op en slaat hem nog een keer rond haar hals.

‘Had je iemand om voor je te zorgen?’ Damen komt naast me lopen en pakt mijn hand vast. Zijn vingers haken in de mijne en een warme gloed verspreidt zich door mijn arm.

Haven schudt haar hoofd en rolt met haar ogen. ‘Geintje, zeker? Ik zou net zo goed zelfstandig kunnen zijn, net als jij. Maar ik had de deur wel de hele tijd op slot. Ik had dood kunnen gaan en dan had nog niemand het gemerkt.’