Home>>read Evermore free online

Evermore(66)

By:Alyson Noel


Als ik mijn ogen open, komt meneer Robins net binnen. Zijn ogen zijn vandaag lang niet zo gezwollen en zijn gezicht is minder rood, al beven zijn handen nog steeds.

‘Gisteren was gezellig, vond je niet?’

Ik keer me om naar Damen, kijk hem diep in zijn ogen en voel de warmte en tinteling in mijn huid omdat hij mijn hand vast heeft. Weer knik ik instemmend. Omdat ik weet dat hij dat wil zien, niet omdat ik er zelf zo van overtuigd ben.


De paar uren daarna zijn een vage opeenstapeling van lessen en verwarring. Pas tijdens de lunchpauze kom ik erachter wat er de vorige dag echt is gebeurd.

‘Ik kan nauwelijks geloven dat jullie het water in gegaan zijn.’ Miles roert zijn yoghurt en kijkt me aan. ‘Heb je enig idee hoe koud het is?’

‘Ze had een wetsuit aan,’ antwoordt Damen schouderophalend. ‘Die heb je trouwens bij mij thuis laten liggen.’

Ik pak mijn boterham uit het zakje en kan me er nog steeds niets van herinneren. Ik heb niet eens een eigen wetsuit. Geloof ik. ‘Eh, was dat niet vrijdag?’ Mijn wangen worden rood als me alles van die dag opeens weer te binnen schiet.

Damen schudt zijn hoofd. ‘Vrijdag heb jij niet gesurft, alleen ik. Ik heb je zondag pas je eerste les gegeven.’

Ik trek het korstje van mijn boterham en probeer het me voor de geest te halen. Dat lukt niet.

‘Was ze er goed in?’ Miles likt zijn lepel af en kijkt van Damen naar mij.

‘Er waren weinig golven, dus we hebben niet veel gedaan. We hebben voornamelijk op het strand gelegen onder een paar dekens. En ja, daar is ze erg goed in.’ Hij lacht.

Ik kijk afwezig naar Damen en vraag me af of ik mijn wetsuit aan of uit had onder die dekens en wat daar precies gebeurd is – als er al iets gebeurd is. Is het mogelijk dat ik de blunder van vrijdag wilde goedmaken maar dat nu geblokkeerd heb in mijn herinnering?

Miles kijkt me aan met een opgetrokken wenkbrauw. Ik haal mijn schouders op en neem een hap van mijn brood.

‘Welk strand?’ vraagt hij dan.

Aangezien ik me niets kan herinneren, laat ik de vraag open voor Damen.

‘Crystal Cove,’ zegt hij en neemt een slok uit zijn flesje.

Nu kijkt Miles naar de hemel en schudt zijn hoofd. ‘Zeg me alsjeblieft dat jullie niet zo’n stelletje worden waarvan de jongen altijd alle antwoorden geeft. Is hij ook degene die voor je bestelt in een restaurant?’

Ik kijk weer op naar Damen, maar voor hij kan antwoorden, voegt Miles daaraan toe: ‘Nee, Ever. Ik vraag het aan jou.’

Ik denk aan de twee keer dat we in een restaurant hebben gezeten. De eerste keer was die geweldige dag in Disneyland die zo raar eindigde en de tweede keer was bij de paardenrennen, toen we al dat geld wonnen. ‘Ik bestel mijn eigen maaltijden,’ antwoord ik. Dan kijk ik op. ‘Mag ik je Sidekick even lenen?’

Hij haalt hem uit zijn zak tevoorschijn en schuift hem over tafel naar me toe. ‘Waarom? Heb je je telefoon thuis laten liggen?’

‘Ja, en ik wil Haven een berichtje sturen, vragen waar ze is. Ik heb er zo’n raar gevoel over.’ Waarom weet ik zelf ook niet, dus ik kan het hem niet goed uitleggen. ‘Ik moet steeds aan haar denken,’ zeg ik, terwijl mijn vingers over het kleine toetsenbord glijden.

‘Ze zit ziek thuis,’ zegt Miles. ‘Een of ander griepje. En ze is nog steeds verdrietig vanwege Evangeline. Maar ze zweert dat ze geen hekel meer aan ons heeft.’

‘Je zei toch dat je haar niet gesproken hebt?’ Ik kijk hem vragend aan. Dat zei hij toch vanochtend in de auto?

‘Ik heb haar tijdens geschiedenis een berichtje gestuurd.’

‘Dus alles is oké?’ Ik ben onrustig en mijn maag voelt niet prettig, maar ik begrijp nog steeds niet waarom.

‘Ze moet overgeven en rouwt om een vriendin, maar verder is alles wel oké.’

Ik geef Miles zijn Sidekick terug. Als Haven zich niet lekker voelt, dan kan ik haar beter met rust laten. Damen legt zijn hand op mijn been, Miles praat weer eens over Eric en ik pluk stukjes brood van mijn sandwich, braaf knikkend en glimlachend tijdens zijn verhaal. Maar dat bezorgde gevoel ben ik nog niet kwijt.


Dat zul je net zien. Juist die dag dat Damen een hele dag naar school komt, had hij van mij mogen spijbelen. Want elke keer als ik een lokaal uit loop, staat hij vlak bij de deur op me te wachten. Bezorgd vraagt hij steeds of ik me wel goed voel. Het werkt op mijn zenuwen.

Na de tekenles lopen we naar de auto’s en hij biedt aan achter me aan naar huis te rijden. Ik kijk op en zeg: ‘Als je het niet erg vindt, wil ik liever een tijdje alleen zijn.’

‘Is alles wel goed?’ vraagt hij voor de duizendste keer die dag.

Ik knik en stap in mijn auto. Dolgraag trek ik de deur achter me dicht. Ik moet eventjes wat ruimte hebben. ‘Ik heb nog wat dingen te doen, maar ik zie je morgen weer, goed?’ Zonder dat hij kan reageren, rijd ik achteruit en ben weg.