‘Moet je daarmee niet wachten als je net gegeten hebt?’
Hij glimlacht en steekt zijn hand naar me uit. ‘Ik zal je heus niet laten verdrinken.’
We hebben de hele dag al gezwommen, dus besluiten we de avond in het bubbelbad door te brengen. Pas als onze vingers en tenen lijken op gerimpelde druiven, komen we eruit en met grote handdoeken om ons heen gaan we naar mijn slaapkamer.
Hij loopt mee de badkamer in, waar ik de klamme handdoek op de grond laat vallen. Hij komt dicht achter me staan, trekt me tegen zich aan en houdt me zo stevig vast dat we samen lijken te smelten. Met zijn lippen tegen mijn nek bedenk ik dat het een goed moment is om wat regels af te spreken, zolang mijn hersenen nog meewerken.
‘Je mag best blijven,’ mompel ik terwijl ik me losmaak uit zijn omhelzing. Ik bloos als ik een geamuseerde grijns zie verschijnen. ‘Nee, ik bedoel dat ik graag wil dat je blijft. Echt waar. Maar ik weet niet zeker of we wel... nou ja, je weet wel...’
Paniek. Wat kraam ik allemaal voor onzin uit? Alsof hij niet weet wat ik bedoel! Alsof hij niet degene is die weggeduwd werd in de grot en elke andere keer dat hij iets probeerde. Wat is er toch met mij? Waar ben ik mee bezig? Ieder ander meisje zou een moord doen voor een kans als deze: een lang, lui weekend zonder ouders of andere volwassenen in de buurt. En moet je mij zien, ik wil eerst een paar regels afspreken. En waarvoor?
Hij prikt een vinger onder mijn kin en tilt mijn gezicht omhoog tot ik hem recht aankijk. ‘Ever, rustig aan, we hebben het hier al over gehad,’ fluistert hij. Hij schuift een pluk haar opzij en drukt zijn lippen tegen mijn nek. ‘Ik kan best wachten. Ik heb zo lang op jou gewacht, een beetje langer maakt echt niet uit.’
Met Damens warme lichaam tegen me aan en zijn geruststellende ademhaling in mijn oor, val ik zo in slaap. Ik was bang dat ik geen oog dicht zou doen als hij zo dicht bij me was, maar het is juist dat warme, veilige gevoel met hem naast me dat ervoor zorgt dat ik zo weg ben.
Als ik om kwart voor vier ’s nachts wakker word, merk ik dat het bed naast me leeg is. Ik gooi het dekbed van me af en haast me naar het raam met het angstige gevoel uit de grot weer in mijn maag. Mijn ogen zoeken de oprit af en verbaasd zie ik dat zijn auto er nog staat.
‘Zoek je mij?’ vraagt hij.
Ik draai me om en zie hem in de deuropening staan. Mijn hart bonst en mijn wangen zijn vuurrood. ‘O. Eh... ik draaide me om en je was weg en...’ Ik pers mijn lippen op elkaar en voel me heel erg klein en afhankelijk. Ik schaam me dood.
‘Ik ben eventjes naar beneden gegaan voor een glas water.’ Hij glimlacht, pakt mijn hand en leidt me terug naar het bed.
Als ik weer naast hem lig en mijn hand naar hem toe beweeg, voel ik hoe koud de matras onder hem is. Het lijkt wel alsof hij langer dan ‘eventjes’ weg was.
De tweede keer dat ik wakker word, ben ik opnieuw alleen. Dit keer hoor ik Damen beneden in de keuken, dus trek ik mijn kamerjas aan en ga op onderzoek uit.
‘Hoe lang ben je al wakker?’ De keuken is brandschoon, alle rommel van gisteravond is verdwenen en er staat nu een verzameling donuts, bagels en cornflakes die we zeer zeker niet in huis hadden.
‘Ik sta altijd vroeg op,’ zegt hij nonchalant. ‘Ik dacht ik ruim vast een beetje op voordat ik boodschappen ga halen. Misschien heb ik te veel meegenomen, maar ik wist niet goed waar je trek in had.’ Hij loopt om de bar heen en geeft me een kus op mijn wang.
Ik neem een slok van het glas vol versgeperste sinaasappelsap dat hij voor me neerzet. ‘Wil jij ook of ben je nog aan het vasten?’
‘Vasten?’ Hij trekt een wenkbrauw op en kijkt me vragend aan.
Ik rol met mijn ogen. ‘Toe, zeg. Ik heb nog nooit iemand zo weinig zien eten. Je neemt af en toe een slok van je medicijn en verder duw je je eten heen en weer op je bord. Ik voel me net een ongemanierd varken vergeleken met jou.’
‘Zo beter?’ Hij pakt een donut, hapt de helft eraf en laat zijn kaken hard werken om de geglazuurde deegmassa weg te werken.
Ik haal een schouder op en kijk naar buiten. Nog steeds kan ik niet wennen aan het Californische weer dat bijna elke dag zonnig is, ook al begint de winter officieel over een paar dagen. ‘Wat wil je vandaag allemaal doen?’
Na een blik op zijn horloge kijkt hij op. ‘Ik moet er zo weer vandoor.’
‘Maar Sabine is voorlopig nog niet terug,’ zeg ik met een toenemende hekel aan de zeurderige, teleurgestelde stem die ik hoor. Mijn maag draait zich om zodra hij zijn sleutels pakt.
‘Ik moet naar huis en een paar dingen regelen. Vooral als je me morgen weer op school wilt zien verschijnen.’ Hij komt dichterbij en laat zijn lippen langs mijn wang, oor en nek glijden.
‘O, school. Gaan we daar nog steeds naartoe?’ Ik lach. Een tijdje heb ik niet nagedacht over het spijbelen en de onaangename gevolgen die daaraan vast zullen zitten.