Ik haal mijn schouders op en kijk naar Riley met een blik die haar waarschuwt te stoppen met klieren of anders helemaal te verdwijnen. ‘Het spijt me dat ik je moet teleurstellen,’ zeg ik na een tijdje. ‘Maar er valt niets te vertellen.’
‘Volgens mijn bronnen wel, hoor. Haven zei zelf...’
Ik klem mijn kaken op elkaar en schud mijn hoofd. Ik weet al wat Haven gezegd heeft en ik hoef het niet nog een keer hardop te horen. Daarom onderbreek ik hem en zeg: ‘Ja, goed, we hebben gezoend. Wel één keer.’ Ik merk dat hij naar me kijkt, met een wenkbrauw opgetrokken en zijn mondhoeken omhooggekruld in een verdachte grimas. ‘Misschien twee keer, weet ik veel, ik heb het niet bijgehouden,’ mompel ik. Mijn hoofd is rood, mijn handen zijn klam en mijn ogen schieten heen en weer. Ik kan inderdaad niet goed liegen, maar ik hoop dat hij dat niet merkt. Om eerlijk te zijn heb ik die kus al zo vaak in gedachten herhaald dat hij in mijn geheugen gegrift staat.
‘En?’ vraagt hij ongeduldig.
‘En... niets.’ Als ik opzij kijk, merk ik opgelucht dat Riley is verdwenen.
‘Heeft hij je niet gebeld? Een sms gestuurd? E-mail? Stond hij voor de deur?’ Miles hapt geschrokken naar adem. Hij vraagt zich niet alleen af wat dat voor mij betekent, maar ook voor de toekomst van ons groepje.
Ik schud mijn hoofd en blijf voor me uit kijken, kwaad dat ik hier zo slecht tegen kan. Mijn keel voelt dichtgeknepen en mijn ogen beginnen te prikken; ik haat het om me zo te voelen.
‘Maar wat heeft hij dan gezegd? Toen hij wegging van het feest, bedoel ik. Wat waren zijn laatste woorden?’ Miles is vastbesloten ergens een sprankje hoop te vinden in al deze ellende.
Ik sla rechts af en denk terug aan het vreemde en plotselinge afscheid bij de deur. Ik kijk Miles aan, slik een keer en antwoord: ‘Hij zei: souvenir?’
Zodra ik dat zeg, weet ik dat het een heel slecht teken is.
Wie neemt er nou een aandenken mee als hij van plan is terug te komen?
Miles kijkt me aan. Zijn grote ogen communiceren wat zijn mond weigert uit te brengen.
‘Ja, vertel mij wat,’ zeg ik, mijn wenkbrauwen optrekkend, als ik mijn auto op een parkeerplek zet.
Ondanks mijn voornemen om niet meer aan Damen te denken, bekruipt me toch een gevoel van teleurstelling als ik bij de Engelse les aankom en hij nergens te bekennen is. Daardoor ga ik uiteraard alleen nog meer aan hem denken, tot het bijna een obsessie is.
Voor mij leek die kus misschien meer te betekenen dan een leuke avond, maar dat wil niet zeggen dat hij dat gevoel deelt. Ik vond het adembenemend, welgemeend en bovenmenselijk, maar dat betekent niet dat hij dat ook zo voelde. Wat ik ook doe, ik krijg het beeld niet uit mijn hoofd hoe hij daar stond naast Drina, een perfecte graaf Von Fersen met een briljant mooie Marie Antoinette. En ik ernaast met mijn opgedofte pruik en glanzend zwarte jurk als een zielige na-aper.
Net als ik mijn iPod wil aanzetten, komen Stacia en Damen samen het lokaal binnen. Ze schateren en glimlachen, hun schouders bijna tegen elkaar aan. Ze heeft twee witte rozenknoppen in haar hand.
Hij laat haar achter bij haar tafel en komt mijn kant op, maar ik rommel wat met mijn papier en doe alsof ik niets heb gezien.
‘Hoi,’ zegt hij als hij gaat zitten. Alsof er helemaal niets aan de hand is. Alsof hij niet in de afgelopen 48 uur gevlucht is nadat hij me kuste.
Ik steun mijn hoofd op mijn hand en doe net alsof ik gaap. Ik probeer verveeld, moe en zelfs uitgeput over te komen van allerlei weekendactiviteiten waar hij geen weet van heeft. Ik teken figuurtjes op mijn kladblok, maar mijn vingers trillen zo erg dat de pen uit mijn grip glijdt.
Ik buk om hem op te rapen en als ik weer boven tafel kom, zie ik een enkele, rode tulp liggen.
‘Wat is dit?’ vraag ik sarcastisch. ‘Zijn de witte rozen op?’ Ik blader door mijn notitieboek, op zoek naar iets wat zogenaamd belangrijk is.
‘Jou zou ik nooit een rozenknop geven,’ zegt hij, terwijl hij me probeert zover te krijgen dat ik hem aankijk.
Daar weiger ik aan mee te werken. Ik heb genoeg van zijn sadistische spelletjes. Ik pak mijn rugzak van de grond, zodat ik kan doen alsof ik iets zoek. Zachtjes vloek ik als ik merk dat mijn hele tas vol zit met tulpen.
‘Voor jou alleen maar tulpen – rode tulpen.’ Hij glimlacht breed.
‘Wat fijn voor mij,’ mompel ik. Mijn tas ploft op de grond en ik schuif naar de uiterste rand van mijn stoel, zonder ook maar een idee te hebben wat dit nu weer te betekenen heeft.
Als het lunchtijd is en ik naar ons tafeltje loop, baad ik in het zweet. Ik vraag me af of Damen er zal zijn, of Haven er zal zijn... Ik heb haar niet meer gezien of gesproken sinds zaterdagavond, maar ik durf te wedden dat ze nog steeds een hekel aan me heeft. Tijdens de scheikundeles in mijn derde uur heb ik een complete speech verzonnen, maar zodra ik haar zie, kan ik niet meer op de woorden komen.