Tot ik Haven hoor zeggen: ‘Jemig, ik heb je overal gezocht. Ik had kunnen weten dat je je hier zou verstoppen.’
Met een schok laat ik hem los. Ik schaam me kapot dat ze me op heterdaad betrapt, vlak nadat ik bij hoog en bij laag beweerde hem niet leuk te vinden.
‘We waren net...’
Haven tilt haar hand op en houdt me tegen. ‘Toe, zeg. Bespaar me de details. Ik wilde je alleen laten weten dat Evangeline en ik ervandoor gaan.’
‘Nu al?’ vraag ik. Hoe lang hebben wij hier gezeten?
‘Ja, mijn vriendin Drina kwam langs, zij neemt ons mee naar een ander feestje. Jullie zijn van harte welkom om mee te gaan, hoor. Maar volgens mij hebben jullie het al druk genoeg.’ Ze grijnst.
‘Drina?’ herhaalt Damen. Hij komt zo snel overeind dat ik zijn hele lichaam kort zie vervagen.
‘Ken je haar?’ vraagt Haven verbaasd. Damen is er al vandoor, zo vlug dat wij hem nauwelijks kunnen bijhouden.
Ik haast me achter Haven aan. Graag wil ik haar nog spreken om het uit te leggen. Bij de schuifdeuren leg ik mijn hand op haar schouder en meteen word ik overspoeld door een golf van duisternis, woede en wanhoop. De woorden blijven in mijn keel steken.
Ze maakt zich los en werpt een kwade blik over haar schouder. ‘Ik zei toch dat je niet goed kunt liegen,’ merkt ze op voor ze doorloopt.
Na een diepe zucht volg ik hen, door de keuken en de zijkamer naar de voordeur. Mijn ogen houden Damens achterhoofd in de gaten. Hij beweegt zo vlug en zeker dat het lijkt alsof hij exact weet waar ze is. Als ik eenmaal in de hal ben en hen samen zie, blijf ik als bevroren staan. Hij in zijn achttiende-eeuwse kostuum en zij verkleed als Marie Antoinette, maar dan zo beeldschoon, elegant en stijlvol dat ik erbij verbleek.
‘En jij bent?’ Ze tilt haar kin omhoog en richt haar kille ogen op mij. Het zijn net twee gloeiende knikkers met een diepe, smaragdgroene kleur.
‘Ever,’ weet ik uit te brengen, terwijl ik naar haar blonde, gepoederde pruik, de perfecte, crèmekleurige huid en de parels rond haar nek staar. Haar perfect roze lippen zijn open en je ziet haar stralend witte tanden; zo wit dat ze bijna vals lijken.
Ik wend me naar Damen in de hoop dat hij dit kan uitleggen. Ik wil graag een logische verklaring van hem hoe het meisje met de rode haren uit het St. Regis-hotel opeens in mijn hal staat. Maar hij heeft het zo druk met haar, dat hij me niet eens meer ziet staan.
‘Wat doe jij hier?’ vraagt hij half fluisterend aan haar.
‘Haven heeft me uitgenodigd.’ Ze glimlacht.
Zodra ik van hem naar haar kijk, voel ik een ijskoude, onheilspellende rilling door mijn hele lichaam schieten. ‘Hoe kennen jullie elkaar?’ vraag ik. Ik merk dat Damens hele houding van het ene op het andere moment is veranderd. Hij is opeens koeltjes en afstandelijk – alsof er een donkere wolk voor de zon is geschoven.
‘Ik heb haar ontmoet in Nocturne,’ legt Drina uit met een strakke blik naar mij. ‘We gaan er nu weer naartoe. Je vindt het toch niet erg dat ik haar meeneem?’
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en negeer de steken in mijn hart, de misselijkheid in mijn maag en doe mijn best om haar gedachten te horen. Die zijn ontoegankelijk, volledig afgeschermd. Haar aura is ook niet zichtbaar.
‘O, wat dom van me. Je doelde natuurlijk op mij en Damen, is het niet?’ Ze begint te lachen en laat haar blik langzaam over mijn kostuum omlaag glijden. Daarna richt ze haar ogen weer op mijn gezicht. Ik zeg niets, ik knik alleen kort. ‘We kenden elkaar al in New Mexico,’ zegt ze.
Precies op het moment dat zij ‘New Mexico’ zegt, hoor ik Damen ‘New Orleans’ zeggen. Daar moet Drina om lachen, maar de lach bereikt haar ogen niet.
‘Laten we het erop houden dat we elkaar al zeer lang kennen.’ Ze knikt, steekt haar hand uit naar mijn mouw en laat haar vingers over de kraaltjes aan de rand glijden voor ze naar mijn pols beweegt. Ze grijpt me stevig vast en zegt: ‘Beeldschone jurk. Heb je hem zelf gemaakt?’
Ik worstel mijn pols uit haar grip. Het is niet eens haar spottende toon die me schokt, maar meer het kille gevoel van haar vingers, het ijzige geschraap van haar koude, scherpe nagels over mijn huid, waardoor het voelt alsof er ijswater door mijn aderen stroomt.
‘Is ze niet ontzettend cool?’ zegt Haven en kijkt naar Drina met een aanbiddende blik die ze anders altijd bewaart voor vampiers, gothmuzikanten en Damen. Evangeline staat naast haar, rolt met haar ogen en kijkt ongeduldig op haar horloge.
‘We moeten nu wel gaan als we nog om middernacht in Nocturne willen zijn,’ zegt ze.
‘Jullie mogen met ons mee,’ stelt Drina voor. ‘Er zijn voldoende hapjes en drankjes in de limousine.’
Wanneer ik Haven aankijk, hoor ik haar denken: Zeg nee, zeg nee, zeg alsjeblieft nee!